In het in Nederland verschijnende juridisch maandblad Ars Aequi van oktober 2025 heeft mr. dr. Chequita Akkal-Ramautar (hierna: de auteur) een artikel gepubliceerd met de titel: 'Het nieuwe Surinaamse B.W.: invloeden en overeenkomsten met het Nederlandse B.W.'

Het betreft een lijvig en lezenswaardig artikel. In het dit commentaar zal slechts worden ingegaan op één aspect; de vraag of met de invoering van het nieuwe B.W. op 1 mei 2025 het recht van allodiale eigendom en erfelijk bezit (aeeb) heeft opgehouden te bestaan.

Artikel 5:1a van het nieuwe B.W. bepaalt het volgende: 'Allodiale eigendom geldt als eigendom bedoeld in dit boek.' 
De auteur wijst erop dat uit de Memorie van Toelichting blijkt dat de wetgever hiermee een strijdpunt wilde oplossen dat tot verwarring heeft geleid. Zij geeft hierbij een nadere toelichting op dit punt. Over de betekenis van aeeb bestonden onder juristen, globaal gezegd, twee opvattingen. De ene opvatting hield in dat wij bij aeeb te maken hebben met een beperkt zakelijk recht, terwijl de andere opvatting was dat aeeb beschouwd moest worden als volledige eigendom.

Bij een beperkt zakelijk recht zijn er twee rechthebbenden, namelijk de blote eigenaar en de zakelijk gerechtigde. Met blote eigenaar wordt de Staat bedoeld, die formeel eigenaar van de grond is, terwijl de feitelijke zeggenschap – met name het recht om de grond te gebruiken, te bewonen en te bebouwen – berust bij de beperkt zakelijk gerechtigde. Een voorbeeld van een beperkt zakelijk recht in ons land is het in de praktijk meest voorkomende recht: het recht van grondhuur.
Hierbij zijn er twee rechthebbenden:
1.de Staat als blote eigenaar, die als zodanig recht heeft op een geldelijke vergoeding;
2.de grondhuurder als zakelijk gerechtigde, die in feite naar buiten toe alle rechten met betrekking tot de grond uitoefent.

De bekendste aanhanger van het standpunt dat aeeb een beperkt zakelijk recht is, was prof. dr. A. Quintus Bosz. Het leek erop dat het overgrote deel van de juristen dit standpunt deelde, en ook de jurisprudentie beschouwde aeeb als een beperkt zakelijk recht. Er is slechts één uitspraak (2020) van de kantonrechter waarin werd gesteld dat aeeb in deze tijd beschouwd moet worden als volledige eigendom.

De bekendste aanhangers van het standpunt dat aeeb volledige eigendom is, waren mr. dr. C.A. Kraan, mr. F. Kruisland en schrijver dezes. Het nieuwe B.W. lijkt laatstgenoemden in het gelijk te hebben gesteld.

Maar er schuilt een addertje onder het gras. Akkal-Ramautar wijst er terecht op dat in het nieuwe B.W. wordt gesproken van allodiale eigendom en niet van allodiale eigendom en erfelijk bezit. Laatstgenoemde stelt dat allodiale eigendom niet wettelijk is geregeld, terwijl aeeb wel is vastgelegd in het Koninklijk Besluit van 1820 en ook wordt erkend in artikel 11, lid 1, van het Decreet Beginselen Grondbeleid.

Akkal-Ramautar merkt op dat in de Memorie van Toelichting wordt gesteld dat aeeb niet deugdelijk is geregeld, waardoor de vraag rijst of de wetgever daadwerkelijk aeeb bedoelde of een ander recht dat hij als allodiale eigendom aanduidt. Hierdoor ontstaat juridische en praktische onzekerheid.

Tegen het standpunt van de auteur zou kunnen worden ingebracht dat in de rechtspraktijk de term allodiale eigendom wordt gebruikt als synoniem voor aeeb. Dat neemt echter niet weg dat allodiale eigendom geen wettelijk begrip is, maar slechts in het spraakgebruik – en soms ten onrechte ook door juristen – wordt gehanteerd. Bij codificatie mag verwacht worden dat de juiste juridische termen worden gebruikt.

Akkal-Ramautar vestigt terecht de aandacht op deze wetgevingstechnische misslag. 
Wat wel jammer is, is dat zij niet vermeldt dat schrijver dezes eerder de aandacht heeft gevestigd op de onjuiste formulering van het toenmalige artikel 1a, boek 5, van het ontwerp-nieuw B.W. In mijn artikelen Verleden en toekomst van het recht van allodiale eigendom en erfelijk bezit (SJB 2023 nr. 1) en Gelijkstelling allodiale eigendom met volledige eigendom (Starnieuws, 21 november 2022) heb ik aanbevolen de tekst van artikel 1a, boek 5 ONBW, als volgt te formuleren:
“Domeingrond die vóór de inwerkingtreding van dit wetboek is uitgegeven in eigendom, onder welke benaming ook, zoals volcomen eigendom of allodiale eigendom en erfelijk bezit, wordt aangemerkt als eigendom als bedoeld in artikel 1.”

De wetgever (DNA) en de desbetreffende commissie hebben duidelijk geen aandacht besteed aan mijn artikelen.

Voor het overige ben ik het geheel eens met de conclusie van de auteur dat herziening van de wetgeving en toelichting noodzakelijk is om de juridische status van aeeb correct te weerspiegelen en de rechtszekerheid te waarborgen. Er is dus geen einde gekomen aan de titel allodiale eigendom en erfelijk bezit.

Carlo Jadnanansing