Bij alle handelingen van de overheid staat, binnen de rechtstaat, het algemeen belang voorop. Het primaat ligt bij de politiek dat wil zeggen dat uiteindelijk door de politiek wordt bepaald wat het algemeen belang in abstracto inhoudt, middels staatsrechtelijke regels. Dat is de basisgrondregel voor het legaliteitsbeginsel.

De overheid wordt door de politiek vertegenwoordigd door de volksvertegenwoordigers, grondwetgever c.q. de wetgever die zorg dragen voor de algemeen verbindende voorschriften. In ieder geval moet daar een grondslag liggen voor het handelen.

Om te waarborgen dat zulks inderdaad gebeurt, moet het wettelijk voorschrift waarop het handelen is gebaseerd zo precies mogelijk aangeven wat de criteria zijn voor de bevoegdheidsuitoefening.

Bij de verlening van de bijzondere volmacht aan de procureur-generaal bij het Hof van Justitie met betrekking tot personeelsaangelegenheden van het Openbaar Ministerie, middels een presidentieel besluit no. 21/25 van 5 juli 2025, is  de president buiten zijn bevoegdheid getreden en heeft zich schuldig gemaakt aan "détournement de pouvoir"  (gebruik maken van een bevoegdheid voor een ander doel dan waarvoor het is gegeven).

Geen belangenafweging:
In de considerans oftewel de overweging wordt, in afwachting op de goedkeuring van de wet in formele zin, ter zake gesteld dat het noodzakelijk is nu bij presidentieel besluit het Openbaar Ministerie zonder de noodzakelijke wet, in de positie te brengen zelfstandig personele- en financiële handelingen te kunnen uitvoeren etc.
De president denkt dat de grondwetgever hem die bevoegdheid heeft toegekend, ingevolge artikel 110 onder h van de grondwet.

Deze volmacht strekt zich uit over alle landsdienaren die werkzaam zijn op het Parket van de procureur-generaal, ongeacht of zij op basis van een ambtelijke aanstelling of als personeel op grond van de resolutie van 14 maart 2024 (S.B. 2024 no. 33) zijn aangetrokken op basis van een arbeidsovereenkomst c.q. een overeenkomst tot het verrichten van enkele diensten. Dit hele gedoe is in strijd met het ambtenaren bezoldigingsbesluit en de personeelswet.

De president denkt dat de grondwetgever hem die bevoegdheid heeft toegekend, ingevolge artikel 110 onder h van de grondwet.
Artikel 110 onder h luidt: het benoemen, schorsen en ontslaan van alle personen met enige overheidstaak belast, voor zover de benoeming, de schorsing of ontslag niet aan een ander staatsorgaan is voorbehouden. 
Als de procureur-generaal zelf vind dat dit presidentieel besluit welke haar regardeert, rechtmatig tot stand is gekomen en kan worden gehandhaafd, dan begrijpen wij een heleboel wat tot dan niet werd begrepen.

Wij kunnen nog een boek volmaken over dit presidentieel besluit, als Staatshoofd met executieve bevoegdheden die verantwoording verschuldigd is aan De Nationale Assemblee, maar dat zou gekken mans werk worden als er toch niks mee gedaan wordt.

Zoals bij de totstandkoming van de twee resoluties S.B. 2024 no. 32 en 33, houdende verlening bijzondere volmacht aan de Procureur- Generaal van de Republiek Suriname met boven menselijke kennis over het recht.

Eugène van der San