De juridisch veelzijdige Carlo Jadnanansing stelt op Starnieuws van 6 november
de vraag of het CHOF behoort tot de rechterlijke macht. Een belangrijke vraag. Alvorens deze vraag te beantwoorden behandelt hij trefzeker de theoretische grondslag van de democratische fundering van het staatsbestel. Te weten de doctrine van de Trias Politica. De leer van de
scheiding der machten.
Terecht preciseert hij dat in werkelijkheid gesproken moet worden van de spreiding der machten. Hij betoogt dat het CHOF niet past in de drie onderscheiden machten van de triasleer en poneert daarom dat de eeuwenoude leer van de trias politica voor Suriname als verouderd moet gelden. Volgens hem heeft het CHOF naast de drie bekende machten een aparte status. De relatieve toevoeging van een soort 4e macht voor Suriname naast de mondiaal geaccepteerde drie machten leer is spectaculair en op het eerste gezicht creatief maar constitutioneel niet acceptabel en onnodig.
De Grondwet gaat namelijk uit van slechts drie machten: een rechtsprekende, wetgevende en uitvoerende macht. Het voorstel het CHOF buiten de triasleer te ordenen en te typeren als een orgaan sui generis, een soort vreemde eend in de bijt, is niet in overeenstemming met de in de Grondwet gegeven structuur. Het CHOF heeft tot taak wetten te toetsen aan de grondwet en relevante verdragen. Het al dan niet ongrondwettig verklaren van let wel een wet is naar zijn aard te duiden als constitutionele rechtspraak. Dat geldt overal in de wereld, waar constitutionele toetsing is toegestaan.
Volgens de geldende Surinaamse Grondwet, kan de wetgever, met uitzondering voor civiele rechtspraak, ook andere organen dan de rechterlijke macht met rechtspraak belast, belasten met rechtspraak. Ook niet-rechters kunnen belast worden met rechtspraak. De Wet Constitutioneel Hof kan als een voorbeeld gelden van een wet die de bevoegdheid om recht te spreken toekent aan een ander orgaan dan de gewone rechterlijke macht.
De aanleiding van het artikel van Jadnanansing is mijn bewering tijdens het congres van het CDR in oktober jl., waar ik de stelling betrok dat uitspraken van het CHOF als een vorm van rechtspraak moeten worden geduid. Deze stelling heb ik eerder uitgesproken en uitgewerkt in verschillende artikelen in het Surinaams Juristenblad. De tegenwerping van Jadnanansing op mijn stelling dat besluiten van het Constitutioneel Hof een vorm van rechtspraak is, is begrijpelijk. Hij baseert zich onder meer op de Wet op het Constitutioneel Hof die helder aangeeft dat het CHOF zich noch met wetgeving noch met rechtspraak mag inlaten. Maar deze en andere vergelijkbare citaten op dit punt uit de wetgevingsgeschiedenis van het CHOF kunnen worden gekwalificeerd als bezweringsformules.
De typering dat het CHOF zich niet mag inlaten met de politiek, of rechtspraak is het resultaat van een compromis na 45 jaar discussie en verschillende mislukte wetsvoorstellen. Dat het CHOF in 2020 operationeel kon worden is te danken aan de wens die ontstond in 2016 om de gewijzigde amnestiewet grondwettig te doen verklaren. Het doel was het 8 decemberproces te doen staken als het CHOF deze wet als grondwettig zou hebben betiteld. Dat plan is niet gelukt. Het CHOF is volgens de mvt een onafhankelijk staatsrechtelijk toetsingsorgaan, dat zich niet mag inlaten met wetgeving. Maar toch werd het CHOF bevoegd democratisch tot stand gekomen wetten om zeep te helpen.
De amnestiewetten, de Kiesregeling, en de verhoging van de waarborgsom, zijn voorbeelden waarin de politiek gedwongen werd de bestaande wet in te trekken. Juist vanwege deze gevreesde interventie in de macht van de wetgever wordt in Nederland tot dusver constitutionele toetsing niet toegestaan. Het ongrondwettig verklaren van wetten moet worden gezien als de hoogste vorm van rechtspraak. Het juridisch kaltstellen van een democratische wet tegen de zin van de wetgever, kan staatsrechtelijk alleen door de rechterlijke macht.
Het CHOF beoefent een specifieke tak van de rechtspraak: constitutionele rechtspraak. Het ooit gesloten politiek compromis om het beest niet bij de naam te noemen kan de werkelijkheid van de constitutionele rechtspraak niet aan het oog onttrekken. De wetgever maakt fouten, soms zijn die fouten ondragelijk. De introductie van het CHOF in de Grondwet van 1975, was onderdeel van een aantal voorstellen om de rechterlijke macht te versterken, ten opzichte van de politiek. De rechterlijke macht kreeg tot taak om als poortwachter op te treden voor de rechtsstaat.
Om de Grondwet en de democratie te beschermen tegen toevallige politieke meerderheden. Het CHOF werd in de Grondwet de taak toebedeeld de wetgever bij de les te houden. Alleen de rechter kan in de Triasleer democratische wetten effectief aan banden leggen.
Het wegkijken van de rechtsprekende functie van het CHOF verhindert de erkenning dat daardoor de positionering van het CHOF kwetsbaar is. Door de benoemingsprocedure is de onafhankelijkheid bij mogelijke benoeming van politieke loyalisten kwetsbaar. Alleen al om die reden moet de rechtsprekende positie van het CHOF verder versterkt worden.
Hugo Fernandes Mendes