2026 belooft geen jaar van plotselinge voorspoed te worden, maar eerder een jaar dat blootlegt hoe kwetsbaar Suriname nog steeds is. Het wordt een jaar waarin duidelijk wordt ‘wie de last draagt’, ‘wie profiteert’ en ‘wie opnieuw moet wachten op betere tijden’. De eerste contouren daarvan zijn zichtbaar in de ontwerpbegroting, de recente internationale leningen, het groeiende tekort en de stevige waarschuwingen van economen. De vraag is niet alleen hoe Suriname deze uitdagingen doorstaat, maar vooral wat het land doet met de tijd die het zichzelf keer op keer koopt.

Voor de massa zal het leven nauwelijks lichter worden. Analisten signaleren dat de macro-economische stabilisatie wankelt. Juist omdat de verwachte olie-inkomsten nog jaren op zich laten wachten, werken deze uitgaven in 2026 extra ontwrichtend: ze vergroten de kwetsbaarheid voordat er nieuwe buffers zijn opgebouwd. Dat vertaalt zich in aanhoudende prijsdruk. Recente inflatiecijfers laten zien dat consumentenprijzen circa twaalf procent hoger liggen dan een jaar eerder, met uitschieters bij voedsel, nutsvoorzieningen, transport en medische diensten. Voor huishoudens betekent dit dat het koopkrachtverlies ook in 2026 voelbaar blijft.

Tegelijkertijd woedt een debat over de werkelijke omvang van het begrotingstekort. Ramingen wijzen op een tekort dat in de ontwerpbegroting richting tien procent van het BBP kan gaan. Voor burgers maakt het precieze percentage echter weinig verschil: de realiteit is dat structurele tekorten zich blijven vertalen in onzekerheid, inflatie en uitstel van noodzakelijke investeringen. Wat vaststaat: de overheid blijft meer uitgeven dan er structureel binnenkomt en kiest vooralsnog niet voor duidelijke uitgavenplafonds of een herprioritering richting zorg, onderwijs en sociale bescherming.

Het wantrouwen groeit ook door het gebrek aan duidelijkheid rond de nieuwe lening van 1,6 miljard Amerikaanse dollar die via internationale obligaties is opgehaald. Tot nu toe is niet uitgelegd onder welke voorwaarden dit is gebeurd, waarom dit bedrag nodig was en hoe het zal worden ingezet. Wanneer een land geld leent dat toekomstige generaties zullen moeten terugbetalen, maar de bestemming niet helder maakt, vergroot dat de afstand tussen politiek en samenleving. En precies dat vertrouwen is het fundament dat Suriname in 2026 hard nodig heeft.

Zelfstandige ondernemers zullen ook in 2026 moeten navigeren in een onzeker klimaat. De verbeteringen in de kredietwaardigheid van Suriname waren de afgelopen jaren vooral technisch van aard, voortkomend uit schuldherschikking en niet uit brede economische groei. Nieuwe staatsobligaties dragen rentes van circa 8 tot 8,5 procent, terwijl commerciële leningen lokaal aanzienlijk duurder blijven. Een overheid die zelf duur leent, drijft ook de kosten voor private financiering op. Bovendien kan het financieren van tekorten via binnenlandse middelen leiden tot extra geldcreatie, hogere inflatie en nieuwe druk op de wisselkoers. Voor ondernemers betekent dit dat investeren ook in 2026 eerder een sprong in het duister blijft dan een berekende stap vooruit.

Voor MKMO’s blijft het vooruitzicht evenmin rooskleurig. Deze ondernemingen zorgen voor werkgelegenheid en lokale productie, maar komen in begrotingskeuzes nauwelijks expliciet voor. Analyses wijzen erop dat zonder structurele hervormingen, zoals gerichte sociale uitgaven, afbouw van inefficiënte subsidies en striktere begrotingskaders, de ruimte voor productieve investeringen beperkt blijft. Daarmee dreigt een paradox: juist de bedrijven die economische veerkracht moeten dragen, krijgen de minste ondersteuning om die rol waar te maken. Zonder duidelijke keuzes blijven MKMO’s verstoken van investeringen in scholing, digitalisering en toegang tot krediet.

De offshore-olie blijft ondertussen de grote belofte. Vanaf 2028 kunnen de staatsinkomsten volgens ramingen oplopen, maar 2026 ligt nog volledig vóór die oogst. Analisten waarschuwen expliciet voor het risico dat uitgaven nu al vooruitlopen op inkomsten die onzeker blijven en gevoelig zijn voor vertragingen, prijsontwikkelingen en beleidskeuzes. Wie toekomstige olie-inkomsten nu al verdisconteert in lopende uitgaven, vergroot de kwetsbaarheid van de economie.

In het bestuur overheerst daarmee het beeld van overbruggen en uitstellen. Schuldherschikking, herfinanciering en begrotingsaanpassingen verschaffen ademruimte, maar vormen geen langetermijnstrategie. Steeds luider klinkt de oproep tot striktere begrotingsdiscipline, onafhankelijk toezicht en harde uitgavenkaders om herhaling van oude patronen te voorkomen. De recente Srefidensi-conferentie laat zien dat er wel degelijk behoefte is aan een gedeelde visie voor de toekomst, maar visie krijgt pas betekenis wanneer zij wordt vertaald naar concrete keuzes in het heden.

Daarmee wordt 2026 niet alleen een toets, maar een beslissend jaar. Voor burgers betekent het opnieuw schipperen tussen stijgende prijzen en beperkte bescherming. Voor zelfstandigen blijft voorzichtigheid geboden. Voor MKMO’s dreigt opnieuw een jaar van afwachten, terwijl de olie-economie zich op afstand voorbereidt. Maar bovenal zal 2026 laten zien of Suriname eindelijk de stap kan zetten van crisismanagement naar toekomstgericht beleid.

De vraag die het komende jaar bepaalt, is dan ook eenvoudig maar dringend: gaat Suriname de tijd die het koopt eindelijk gebruiken om vooruit te komen?

Vincent Roep