Diversiteit in de geneeskundeopleiding moet samengaan met het behoud van academische standaarden.

De recente discussie over het numerus fixus-systeem voor de geneeskundeopleiding heeft terecht veel maatschappelijke aandacht gekregen. Ingezonden artikelen en bijdragen uit de samenleving laten zien dat velen zich zorgen maken over de representatie van bevolkingsgroepen binnen de medische faculteit. De kern van die zorg is legitiem: de gezondheidszorg moet alle groepen van de Surinaamse samenleving weerspiegelen en mag nooit het exclusieve domein van één groep worden. Alleen dan ontstaat er vertrouwen, toegankelijkheid en zorg die werkelijk aansluit bij de diversiteit van ons land.

Toch is het van groot belang dat we in dit debat zorgvuldig formuleren. Het ter discussie stellen van “objectieve toelatingsnormen” of het benoemen van “oververtegenwoordiging” van bepaalde groepen kan onbedoeld een polariserend effect hebben. Daarmee dreigt een goedbedoelde oproep tot inclusiviteit juist discriminatoir te worden uitgelegd. Objectieve normen zijn geen illusie, maar vormen een noodzakelijke basis voor transparantie en eerlijkheid bij selectieprocedures.

De kern van het probleem zit elders: in de ongelijke uitgangsposities waarmee studenten aan de selectie beginnen. Niet iedere scholier in Suriname heeft dezelfde toegang tot goed onderwijs, voorbereidingstrajecten of sociaaleconomische ondersteuning. Wie werkelijk wil streven naar een evenwichtige vertegenwoordiging in de medische opleiding, moet erkennen dat de diepere oorzaken van maatschappelijke achterstelling eerst aangepakt moeten worden. Zonder aandacht hiervoor, en zonder investeringen in onderwijs, gezondheidszorg en basisvoorzieningen, blijft het sleutelen aan de toelatingsprocedure een correctie achteraf. De ongelijkheden zullen zich op deze wijze telkens opnieuw vertalen in ongelijke kansen en vertekende resultaten.

Dat neemt niet weg dat er ook binnen de huidige selectie ruimte is voor verbetering. Naast de reguliere numerus fixus kan een aanvullend traject worden ingericht, waarbij een beperkt deel van de plaatsen (bijvoorbeeld 20%) via bredere criteria wordt ingevuld. Daarbij kan niet alleen naar cijfers worden gekeken, maar ook naar motivatie en maatschappelijke betrokkenheid. Internationale universiteiten hanteren dit soort modellen met succes, juist omdat zij daarmee zowel academische kwaliteit als maatschappelijke relevantie weten te borgen. Zo’n benadering combineert het beste van twee werelden: de objectieve basis van de selectie blijft intact, maar er ontstaat ruimte om sociale relevantie te erkennen en diversiteit te bevorderen zonder te vervallen in etnische quota of willekeur.

Tegelijk moet één uitgangspunt te allen tijde overeind blijven: de inhoud en de kwaliteitseisen van de studie mogen nooit naar beneden worden bijgesteld om evenwicht te bereiken. Niet door verandering in selectiecriteria en niet door vergroting van de opleidingscapaciteit. Het risico bestaat anders dat er wel een diverse en evenwichtige instroom ontstaat, maar dat studenten onvoldoende voorbereid blijken om de zware opleiding tot het einde toe te doorlopen. Dan is er geen winst geboekt, noch voor de studenten zelf, noch voor de samenleving die rekent op goed opgeleide artsen. Diversiteit en representativiteit kunnen alleen duurzaam worden verankerd als zij samengaan met het behoud van academische standaarden.

De discussie over de geneeskundeopleiding raakt daarmee aan een bredere opdracht: hoe bouwen wij aan een samenleving waarin kansen eerlijker verdeeld zijn, en waarin de gezondheidszorg een afspiegeling is van iedereen? Het antwoord ligt niet in het loslaten van objectiviteit, maar in het wegnemen van structurele ongelijkheden en het zorgvuldig aanvullen van selectiecriteria. Alleen dan kan de geneeskundeopleiding werkelijk bijdragen aan de cohesie en gezondheid van ons land.

Julian Pengel, 
Medicus