Albert Adama werd
geboren te Paramaribo. Na het voltooien van de AMS-opleiding vertrok hij naar Nederland en studeerde aan de T.U. Delft.
Hij volgde daarna nog verscheidene postacademische opleidingen en
specialiseerde zich op de energie, informatie technologie en daaraan
gerelateerde gebieden. Hij heeft in bijna acht landen werkzaamheden verricht. Een
hoogtepunt in zijn wetenschappelijk carrière is dat hij van 1967 tot 1968
verbonden was aan de Universiteit van Nsukka, Nigeria als gewoon hoogleraar. Na een twaalfjarig verblijf in Zuid-West
Frankrijk woont hij weer in Nederland, terwijl hij regelmatig zijn geboorteland
bezoekt.
In alle
landen die hij bezocht heeft, heeft Adama bijzondere voorvallen meegemaakt. Op
een gegeven moment heeft hij besloten enkele hiervan op papier vast te leggen.
De bundel “En toen was het even stil” is
hiervan het resultaat. Het boek bevat uit 22 prozaverhalen. Ze getuigen van
goed taalgebruik en een spiritueel/filosofisch visie. Maar daarnaast wordt de
lezer verrast met een andere kwaliteit van de auteur, namelijk die van dichter.
Hij heeft niet minder dan 30 van zijn gedichten toegevoegd aan het werk. Een
dergelijke combinatie van proza en poëzie komt men niet vaak tegen.
Bij deze
bespreking is een willekeurige keuze gemaakt uit de verhalen.
Al bij het
lezen van het eerste: De Rozentuin, dat
zich afspeelt hoog op de Kilimanjaro (een bergmassief in de gelijknamige regio in het
noordoosten van Tanzania) raakt de lezer onder de indruk van de pakkende
schrijfstijl van de auteur. Eenmaal begonnen aan het verhaal kan je niet anders
dan dit tot het einde uitlezen. De schrijver geeft daarbij blijk van een
gevarieerde stijl, soms opgeluisterd met prachtige metaforen.
Een fragment uit De Rozentuin: “ de geur van de rozen de stilte de sprookjesachtige omgeving, met dikwijls
een onbelemmerd uitzicht op de besneeuwde kroon van de Kilimanjaro, die
flonkerde en glinsterde in het bleke licht van maan en sterren”.
Het is
het mysterieuze verhaal van twee zussen die zo mooi waren dat ze altijd
achterna gezeten werden door de jongens. Hun roem was doorgedrongen tot de
verre grote steden onder andere Nairobi. Toch bleven zij hun levenslang vrijgezel. Het waarom hiervan verklapt de
auteur aan het einde van het prozastuk.
Op zijn
achtste jaar besloot de oma van Albert dat de hele familie mee moest naar
Curaçao. In die tijd was Curaçao een soort paradijs voor verarmde Surinamers
die een beter bestaan zochten. Dat het echter ook op Curaçao geen koek en ei
was, beschrijft Adama op treffende wijze in zijn verhaal de Beschermengel.
Ook de
humoristische kant van de schrijver komt in vele van zijn verhalen tot uiting.
Eén van de amusantste vertellingen is die over Sjeik
Shigar, die regelmatig in Eindhoven te gast was bij de familie Adama. De
sjeik kwam van één van de Golfstaten, was puissant rijk, had vier vrouwen en
was een business partner van Adama. De sjeik verraste vriend en vijand toen
bleek dat zijn seksuele voorkeur niet alleen beperkt was tot het andere
geslacht.
Eén van zijn
meest mysterieuze verhalen wordt verteld in: De
regelaar. Het toneel waarop het gebeuren zich afspeelt is het Okura
Hotel in Tokyo. Het is het verhaal van een ondoorgrondelijke hovenier die over
het vermogen beschikte om met een lange bamboestok in de vijver van het hotel
de meest artistieke patronen te toveren door het rangschikken van de
verschillende drijvende schaaltjes. De verrassende levensgeschiedenis van
Hidaro, zo heette de tuinman, wordt op overrompelende wijze door Adama uit de
doeken gedaan.
Eén van de
meest tragische verhalen is Benoit.
Benoit was de zoon van de tandarts van Adama in Frankrijk, genaamd Michel, met
wie hij goed bevriend was. Op een gegeven moment werd de auteur gebeld door
Michel die hem vroeg direct langs te komen. Bij hem thuis aangekomen vertelde
Michel met tranen in zijn ogen dat zijn zoon Benoit de zoveelste
zelfmoordpoging had ondernomen. Adama bood terstond zijn hulp aan en wist het
vertrouwen te winnen van Benoit, die hij probeerde van zijn plannen af te
brengen. In een dramatische finale vertelt de auteur het resultaat van zijn
missie.
Het
belangrijkste verhaal dat zich in Suriname afspeelt is Blaka Perka (Zwarte Parel) en is tevens het laatste in het boek.
In dit verhaal komt het thema van de vergankelijkheid van de mens aan de orde.
Zittend onder een manjaboom mijmert een oude Creoolse vrouw over haar
levensgeschiedenis: “Haar oude botten werden
aangenaam gestreeld door de bleke zonnestralen die door het bladerdek
stroomden. Anda – Blaka Perka was de bijnaam die zij van de mensen van de
plantage had gekregen, rekte zich tegen de pijn een beetje uit en genoot van de
warmte.”
Het verhaal
is aangrijpend en het kost de lezer moeite om niet zo af en toe een traantje
weg te pinken. Maar het laat ook zien dat ook al mocht de auteur lange tijd
niet in Suriname gewoond hebben, hij toch kenner is van de Surinaams-Creoolse
volkscultuur.
De prachtige
sexy tekening op de voorkaft van het boek gemaakt door Ro Heilbron is
waarschijnlijk geïnspireerd door Blaka Perka.
In deze
bespreking zal ik slechts enkele woorden wijden aan het poëtisch gedeelte van
het boek. Opgemerkt wordt dat er enkele juweeltjes bij zijn. Anders dan het
prozagedeelte, dat geheel in het Nederlands is geschreven, zijn de gedichten
zowel in het Nederlands als het Sranan. Adama geeft ook blijk van een goede
beheersing van het Sranan Tongo. Een prachtig voorbeeld is het gedicht Pe.
Pe mi sa kanti mi hede/ Pe mi sa sribi de bun/ Pe mi
mama e go kari mi/ Mi boi a sari, didong.
Het boekwerk
van Adama mag zeker beschouwd worden als een verrijking van de Surinaamse
literatuur.
Carlo Jadnanansing
De B.S. Het Park organiseert samen met het Carlo Jad
Fonds op woensdag 29 januari 2020 om 19.30 uur een bespreking van het boek, die
voor een ieder toegankelijk is.