De voorgenomen hervormingen binnen de Rechterlijke Macht en het Openbaar Ministerie, in het bijzonder de invoering van cassatierechtspraak en de herstructurering van de leiding van het OM, raken aan de kern van het Surinaamse staatsrecht. Juist daarom verdient deze discussie meer constitutionele diepgang en terughoudendheid dan zij momenteel lijkt te krijgen.

Cassatierechtspraak wordt gepresenteerd als een noodzakelijke vervolmaking van het rechtsstelsel. Vanuit rechtsvergelijkend en dogmatisch perspectief is dat op zichzelf verdedigbaar. Cassatie draagt bij aan rechtseenheid en rechtsontwikkeling. Staatsrechtelijk bezien is echter van belang dat cassatie geen zelfstandige legitimatie vormt voor hervorming zolang de lagere rechtspraak structureel tekortschiet. In een systeem waarin zaken jarenlang blijven liggen door een gebrek aan rechters, officieren van justitie en deurwaarders, werkt cassatie niet versterkend maar vervreemdend. Het recht wordt dan verfijnder aan de top, terwijl het aan de basis onvoldoende functioneert.

Het legaliteitsbeginsel en het beginsel van effectieve rechtsbescherming vereisen niet alleen goede wetten, maar ook uitvoerbaarheid. Wetgeving die niet kan worden gedragen door voldoende capaciteit, tast het vertrouwen in de rechtsstaat aan in plaats van dit te versterken. Het rechtsgevoel van burgers wordt niet vergroot door een extra instantie, maar door tijdige, begrijpelijke en voorspelbare rechtspraak.

Nog fundamenteler zijn de staatsrechtelijke implicaties van de voorgestelde of gesuggereerde herinrichting van het Openbaar Ministerie. In het Surinaamse staatsbestel vervult het OM een hybride positie: het is geen rechter, maar evenmin een klassiek uitvoeringsorgaan. Juist daarom geldt dat het OM functioneel onafhankelijk moet opereren, met voldoende afstand tot de politieke besluitvorming. Die afstand is geen luxe, maar een noodzakelijke voorwaarde voor een eerlijk strafproces en een geloofwaardige vervolgingspraktijk.

In dat licht moet met grote zorg worden gekeken naar de gedachtevorming rond een college van procureurs-generaal waarin, al dan niet impliciet, politieke partijen invloed krijgen op de samenstelling. Diplomatiek geformuleerd sluit dit aan bij de politieke realiteit van Suriname, waarin evenwicht en representatie vaak leidende principes zijn. Staatsrechtelijk geanalyseerd is dit echter een principiële ontsporing.

De machtenscheiding veronderstelt niet dat politieke invloed overal wordt weerspiegeld, maar juist dat zij op cruciale punten wordt begrensd. Het Openbaar Ministerie is zo’n punt. Wanneer politieke partijen, direct of indirect, een rol krijgen bij de voordracht of positionering van procureurs-generaal, wordt de vervolgingsmacht gepolitiseerd. Dat is niet slechts een risico op politieke inmenging, maar een structurele aantasting van het neutraliteitsbeginsel.

Daarbij is van belang dat het staatsrecht niet alleen daadwerkelijke beïnvloeding wil voorkomen, maar ook de schijn daarvan. In een kleine rechtsgemeenschap als Suriname is die schijn bijzonder schadelijk. De perceptie dat vervolgingsbeslissingen samenhangen met politieke loyaliteit, ondermijnt het gelijkheidsbeginsel en tast het gezag van het strafrecht aan.

Het argument dat “het systeem nu eenmaal zo werkt” kan staatsrechtelijk geen rechtvaardiging zijn om die praktijk te codificeren. Integendeel, de taak van constitutionele hervorming is juist het corrigeren van politieke reflexen, niet het juridisch legitimeren ervan. Hervormingen die politieke nabijheid institutionaliseren, zijn geen versterking van de rechtsstaat maar een verzwakking ervan.

De prioriteit zou daarom elders moeten liggen. Wie werkelijk de rechtsstaat wil versterken, moet investeren in de randvoorwaarden van rechtspraak: voldoende rechters, officieren en deurwaarders, degelijke opleiding, rechtspositionele zekerheid en organisatorische ondersteuning. Dat zijn geen technische details, maar constitutionele voorwaarden voor effectieve rechtsbescherming.

Cassatierechtspraak en bestuurlijke herstructurering mogen geen substituut worden voor deze basis. Zonder een goed functionerende eerste en tweede lijn van rechtspraak, blijft elke hervorming aan de top staatsrechtelijk leeg en maatschappelijk ineffectief.

De kern is helder: hervorming is noodzakelijk, maar niet elke hervorming is rechtsstatelijk verantwoord. In een democratische rechtsstaat moet de politiek haar macht begrenzen waar zij het recht raakt. Juist daar wordt het verschil gemaakt tussen macht en recht.

Clayton Hiwat
Bachelor of Arts in de Journalistiek en student Rechten