De introductie van het programma Royalties Voor Iedereen (RVI), waarmee burgers rechtstreeks kunnen delen in de toekomstige olie-inkomsten van Suriname, markeert een nieuw hoofdstuk in sociaal-economisch beleid. Terwijl het publieke enthousiasme toeneemt, heeft de Staatsraad terecht kritische juridische en begrotingstechnische kanttekeningen geplaatst.

Als jurist en beleidsvolger onderschrijf ik de sociaal-maatschappelijke doelstellingen van het programma, maar benadruk ik dat duurzame herverdeling van rijkdom alleen houdbaar is binnen de grenzen van de rechtsstaat.

Rechtvaardigheid vereist rechtszekerheid. Deze bijdrage is een pleidooi voor verankering van het RVI-programma in wet en begroting – als fundament voor vertrouwen en continuïteit.

1. Staatsbesluit: formeel toelaatbaar, materieel ontoereikend
Het RVI-programma is op dit moment vastgelegd via een ontwerp-staatsbesluit, gebaseerd op artikel 90 van de Grondwet van de Republiek Suriname. Dit artikel verleent de president, gehoord de Staatsraad, de bevoegdheid tot het nemen van besluiten van algemene werking. Juridisch gezien is het staatsbesluit dus toelaatbaar als voorlopig beleidsinstrument.

Maar: de uitbetaling van staatsmiddelen aan burgers vereist méér dan een bestuursbesluit. De Comptabiliteitswet 1952, artikel 10, is op dit punt glashelder:
"Geen uitgaven mogen worden gedaan ten laste van de middelen der Staatskas dan krachtens een wettelijk voorschrift of een door de wet goedgekeurde begroting."
Deze bepaling stelt als eis dat elke overheidsuitgave – dus ook het uitkeren van USD 750 aan burgers – formeel moet zijn toegestaan bij wet of via een expliciet goedgekeurde begroting door De Nationale Assemblee. Zonder zo’n grondslag is sprake van onrechtmatige besteding van publieke middelen. Bovendien kan de verantwoordelijke minister hoofdelijk aansprakelijk worden gesteld voor die uitgaven.

Deze Surinaamse bepaling weerspiegelt een internationaal begrotingsbeginsel dat is onderbouwd door Richard A. Musgrave, grondlegger van de moderne publieke financiën. In Public Finance in Theory and Practice stelt Musgrave dat het legaliteitsbeginsel essentieel is voor democratische controle, begrotingsdiscipline en transparantie. Dat beginsel is even relevant voor ontwikkelde economieën als voor opkomende producerende staten zoals Suriname.

2. Begrotingsdiscipline: transparantie is een constitutionele verplichting

De Staatsraad heeft bovendien terechte vragen gesteld over de begrotingsgrondslag van het RVI-programma.
• Op welk(e) begrotingsja(a)r(en) worden de uitgaven verantwoord – 2024 of 2025?
• Zijn de middelen expliciet opgenomen in de begrotingswet?
• Wat gebeurt er indien het programma reeds wordt uitgevoerd, maar geen wettelijke basis krijgt?

In het Surinaamse begrotingsrecht is het beginsel van voorafgaande machtiging leidend: geen uitgave zonder goedkeuring van De Nationale Assemblee. Indien een programma als RVI wordt uitgevoerd zonder begrotingspost of wet, ontstaat begrotingsrechtelijke onduidelijkheid – en dus risico op schending van artikel 10 van de Comptabiliteitswet.

Hoewel beleidsmatig anticiperen op toekomstige olie-inkomsten (vanaf 2028) mogelijk is, is prefinanciering zonder expliciete dekking financieel en juridisch kwetsbaar. Transparantie is in dit geval geen beleidsmatige wens, maar een constitutioneel vereiste.

3. Sociale rechtvaardigheid: legitiem, mits wettelijk geborgd
Het uitgangspunt dat natuurlijke hulpbronnen ten goede moeten komen aan de bevolking is grondwettelijk verankerd en moreel verdedigbaar. De keuze om te starten met burgers van 80 jaar en ouder en personen met een beperking getuigt van sociale rechtvaardigheid.

Internationale voorbeelden ondersteunen dit beleid:
• In Bolivia worden gasinkomsten sinds 2008 uitgekeerd aan ouderen via Renta Dignidad.
• In Nigeria is het Sovereign Wealth Fund wettelijk geregeld via de NSIA Act, ten behoeve van infrastructuur en sociale programma’s.
• In Trinidad & Tobago zorgt het wettelijk verankerde Heritage and Stabilisation Fund voor transparante en gecontroleerde inzet van olie-inkomsten.

Wat deze voorbeelden gemeen hebben, is institutionele borging via wetgeving, toezicht en parlementaire controle. Suriname moet dit spoor volgen om de sociale doelstelling duurzaam en geloofwaardig te realiseren.

4. Aanbeveling: wetgeving, begrotingsautorisatie en onafhankelijk toezicht
Om het RVI-programma juridisch en financieel houdbaar te maken, bepleit ik:
• Formele verankering bij wet, met duidelijke omschrijving van doelgroepen, toekenningscriteria, en toewijzing van inkomsten;
• Begrotingsautorisatie via De Nationale Assemblee, zodat transparantie en rechtmatigheid gewaarborgd zijn;
• Instelling van een Royaltyfonds of onafhankelijk toezichtsorgaan, dat jaarlijks publiekelijk rapporteert over inkomsten, uitgaven en maatschappelijke impact.

Deze stappen versterken de legitimiteit, vergroten het maatschappelijk draagvlak en beschermen het programma tegen politieke discontinuïteit.

Eindoverweging
Het RVI-programma is een waardevol beleidsinitiatief dat sociaal beleid wil koppelen aan natuurlijke rijkdom.
Maar hoe nobel de intentie ook is: structurele publieke uitgaven kunnen alleen duurzaam standhouden als zij rusten op rechtsstatelijke fundamenten.

Rechtvaardigheid zonder rechtszekerheid is kwetsbaar!

Met stevige wettelijke verankering, transparante begrotingsdiscipline en onafhankelijk toezicht kan Royalties Voor Iedereen evolueren tot een geloofwaardig instrument van inclusieve welvaart en bestaanszekerheid gedragen door rechtmatigheid, controleerbaarheid en langetermijnbestendigheid!

Chanderdath Nagessar LLB