Sinds de historische uitspraak van het Constitutioneel Hof op 5 augustus 2022 over het onverbindend verklaren van artikelen in de Kiesregeling, heerst er bij velen een euforische stemming. Met een gevoel van “op weg naar een meer adequate representatie” bereiden kiezers zich voor op de volgende verkiezingen waarbij een stem van meer waarde en gewicht kan worden uitgebracht. Een waarschuwing voor te groot optimisme is op zijn plaats. De race is namelijk nog niet gelopen en het kiesstelsel is geen panacee, geen wondermiddel.
Het kenmerkende van jonge democratieën is dat veel wat nodig is voor de optimale beleving van democratie niet in place is. In 1986 en ‘87 heb ik via verschillende media en podia – waaronder ook de parochiezaal te Nieuw Nickerie - aangegeven dat er te veel organisaties in ons land zich politieke partij noemen, maar dat nog lang niet zijn. Artikel 53 van de Grondwet en de nadere uitwerking daarvan in de wet Politieke Organisaties werden dan ook door mij verwelkomd. Beide wetsproducten geven aan waar organisaties tenminste aan moeten voldoen om zich in een democratie politieke organisatie c.q. politieke partij te mogen noemen.
Maar in 1987 hadden de kiezers het te druk met het inruilen van een militairen orde voor hun oude politieke schoenen. Gim’ mi owru s’su, klonk het overal. Ze hadden geen tijd om kritisch te kijken naar het functioneren van hun politieke partijen en hun politieke leiders. En zo is - na decennia - het grote politieke ongenoegen blijven bestaan. Het ongenoegen waardoor men in 1980 militairen verwelkomd heeft als helden. Zij zouden in twee jaar even orde op zaken stellen. Maar ze moesten na die twee jaar erkennen dat er in de politiek geen simpele oplossingen zijn. Wij, het arme volk, moesten weerens met smart constateren dat het sterke benen zijn die de weelde kunnen dragen.
Nu regent het weer simpele oplossingen. De populairste is, nieuwe politieke partijen oprichten. In onze mooie republiek gaat er geen dag voorbij of ik hoor, lees of word benaderd door mensen die bezig zijn een politieke partij op te richten of dat op termijn willen doen. De (on)democratische inrichting en het functioneren van politieke partijen was het probleem in 1980 en dat is het nog steeds in 2022.
Terwijl veel leiders van partijen wensen dat op nationaal niveau verkiezingen zo snel mogelijk volgens het principe van one person, one vote, one value zullen plaatsvinden, hanteren zij binnen hun politieke partijen graag een kiessysteem waarbij zo weinig mogelijk leden - bij interne verkiezingen - hun stem mogen uitbrengen. Als het enigszins kan worden er geen verkiezingen gehouden of personen komen in besturen middels een consensuslijst, dus een ‘verkiezing’ zonder tegenkandidaten. Dit verklaart dan ook waarom bestuursleden – maar vooral de voorzitter - een veelvoud van decennia het gezicht van een politieke partij kan zijn. Met een variant op de bekende uitspraak van Lodewijk XIV schijnen voorzitters te denken: “Le parti c’est moi” (De partij ben ik) terwijl volgzame leden beamen: “Le parti c’est vous” (De partij bent u).
Het verbaast daarom al jaren niemand meer dat bij partijcongressen partijraadsvergadering - of hoe zo ook mogen heten - er geen microfoon in de zaal is. De democratie wordt versmald tot eenrichtingsverkeer waarbij de “waarde partijgenoten” hooguit als applausmachine dienstdoen.
In het belang van het revitaliseren van politieke partijen zou hierin snel verandering moeten komen. De Grondwet, de wet op politieke partijen en de statuten van politieke partijen bieden voldoende richtlijnen van hoe het wel moet. Voorzitters met ongelimiteerde zittingstermijn kunnen politieke partij om verschillende redenen in gijzeling houden. Partijgenoten zijn eerder geneigd zich in te zetten voor een partij als zij inspraak hebben in het kiezen van het bestuur van hun politieke partij. Voorzitters kunnen politieke partijen doen verworden tot familiebedrijven. Voorzitters kunnen zich eigenaar wanen van politieke partijen; indien zij dat niet de facto reeds zijn.
Ongeveer 78 jaar voor Christus werd de cursus honorum (ere loopbaan) geformuleerd. Op grond hiervan zouden bepaalde functionarissen niet langer dan twee perioden een bepaalde functie mogen bekleden. Dit principe is leidend geweest voor het besluit dat niemand meer dan twee periodes het ambt van president van de VS mag bekleden. Dit zou ook moeten gelden voor het voorzitterschap van politieke partijen.
De eerdergenoemde wetsproducten vragen van politieke partijen een jaarlijkse publicatie van inkomstenbronnen en rekeningen. In de jaren 80 hebben enkele partijen daar gehoor aan gegeven, maar ik geloof dat nu geen enkele politieke partij deze regel nog eerbiedigt. Het lijkt mij dat leden van politieke partijen naleving van deze regel zouden moeten afdwingen. Het adagium is namelijk: Wie betaalt bepaalt. Dat betekent dat sponsoren het laatste woord hebben in politieke partijen, en niet de leden. Als het bonafide sponsoren betreft is het fout, maar als ze uit het malafide circuit komen dan zullen onze verkiezingen steeds meer een farce blijken te zijn.
Als directeur van de Democracy Unit heb ik op 24 november 2010 – samen met 2 functionarissen - namens het instituut een concept wet “Financiële Voorzieningen Politieke Partijen aan de voorzitter van De Nationale Assemblee aangebonden. Wat daarmee is gebeurd is mij niet bekend, maar aan actualiteit heeft dit thema niet ingeboet.
Op veel meer gebieden is er voor politieke partijen werk aan de winkel, maar waar politieke partijen zeker aan moeten gaan werken is het formuleren van een maatschappijvisie, indien ze deze nog niet hebben. Deze visie is niet alleen nodig om aan te geven waar de politieke partij voor staat, maar zeker ook wezenlijk voor het voeren van logisch consistente debatten. Bij rationele politiekvoering zal steeds het debat centraal staan. Ideebotsingen zouden politieke laagvliegers wind uit de zeilen kunnen halen. Het kiezen voor minder politieke partijen en meer maatschappijvisies zou verrijkend werken voor ons politiek bestel.
Hans Breeveld