Beslissing Hof afwijzing verzoek Bouterse beschikbaar
13 Nov 2019, 00:00
foto


Het Hof van Justitie (Hof) vindt dat er een vonnis moet komen in het 8 decemberstrafzaak en deze dient te worden afgewacht. In het oordeel motiveert het Hof waarom de vordering van de raadsman van Desi Bouterse, Irvin Kanhai, is afgewezen. Kanhai vroeg het Hof de strafzaak tegen Bouterse te beëindigen zonder oplegging van straf of maatregel. Hij vindt dat op basis van artikel 331 lid 3 Sv, na de 21e dag na sluiting van het onderzoek ter terechtzitting er vonnis moet volgen. Het HvJ vindt dat in dit geval deze bepaling niet opgaat. Kanhai heeft zelf aangegeven dat van sluiting van het onderzoek in deze zaak geen sprake is. 

De door verzoeker verzochte analoge toepassing van deze wetsbepaling in deze zaak (althans zo vat het Hof dat op) ontbeert enige wettelijke grondslag en zou een dergelijke extensieve interpretatie van deze bepaling in de visie van het Hof in strijd zijn met het strafvorderlijke legaliteitsbeginsel zoals neergelegd in artikel 1 Sv.  Het Hof is van oordeel dat iedere verdachte – en dus ook verzoeker – recht heeft op behandeling en afhandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn. Een der fundamenten van het wetboek van strafvordering is de regel dat een tegen een verdachte aangevangen vervolging zo spoedig en regelmatig mogelijk dient te worden voortgezet, totdat van de rechter een einduitspraak is verkregen dan wel de vervolging op een vóór het onderzoek ter terechtzitting liggend tijdstip is beëindigd. 

Schorsing van het onderzoek ter terechtzitting in de strafzaak tegen verzoeker, nu al langer dan een jaar, zonder enige proceshandeling danwel zonder enig zicht op een proceshandeling, leidt – naar het oordeel van het Hof – tot de slotsom dat die periode onredelijk lang is. Nu de strafzaak van verzoeker in staat van wijzen verkeert zal het Hof met voormelde constatering volstaan en het aan de Krijgsraad overlaten om daar eventueel consequenties aan te verbinden. Desalniettemin is het Hof van oordeel dat deze omstandigheid niet betekent dat verzoeker 'lijdzaam' een afwachtende houding dient aan te nemen. Hij heeft ook de verantwoordelijkheid om te bewaken dat zijn zaak 'vlot wordt getrokken', en uit dien hoofde aan de Krijgsraad het verzoek te doen dat de zaak weer op de rol wordt gebracht. Dat het voorgaande zou zijn geschied is gesteld noch gebleken.

Het Hof motiveert dat tegen verzoeker er een strafzaak bij de Krijgsraad en is er tegen hem verstek verleend. Op 28 oktober 2018 heeft verzoeker de gelegenheid gehad tot het voeren van het laatste woord. De Krijgsraad heeft hierna bepaald dat er vonnis volgt op een nader te bepalen datum zonder dat het onderzoek ter terechtzitting is gesloten. Primair dient de vraag te worden beantwoord of de Krijgsraad bevoegd was om op 28 oktober 2018 in de strafzaak tegen verzoeker, het onderzoek ter terechtzitting te schorsen voor onbepaalde tijd. Het Hof stelt voorop dat ingevolge het bepaalde in artikel 259 lid 1 Sv, het uitgangspunt is dat een eenmaal aangevangen onderzoek zonder onderbreking tot een einde wordt gebracht. Uit artikel 259 lid 2 Sv blijkt evenwel dat onderbreking van een onderzoek wel mogelijk is onder meer vanwege de uitgebreidheid of de duur van het onderzoek. Lid 3 van hetzelfde artikel biedt de mogelijkheid dat, indien het belang van het onderzoek dat vordert, de schorsing van het onderzoek wordt gelast met of zonder tijdsbepaling. Uit het voorgaande – met name artikel 259 lid 3 Sv – blijkt de bevoegdheid van de Krijgsraad tot schorsing van het onderzoek voor onbepaalde tijd.

Vervolgens dient te worden beantwoord de vraag of verzoeker succesvol een beroep kan doen op het bepaalde in artikel 312 juncto artikel 28 lid 1 Sv om de zaak voor beëindigd te verklaren. Deze vraag dient naar het oordeel van het Hof ontkennend te worden beantwoord. Ingevolge het systeem van het Wetboek van Strafvordering heeft artikel 28 Sv betrekking op een gebrek aan besluitvaardigheid aan de zijde van het Openbaar Ministerie, en niet op de voortgang van het strafrechtelijk onderzoek dat door de rechter op vordering van het Openbaar Ministerie wordt verricht. Immers, één van de uitgangspunten van het strafvorderlijk stelsel is dat de strafvervolging na de aanvang van het onderzoek op de terechtzitting dient uit te monden in een formele of materiële einduitspraak. Dit is ook de reden waarom de dagvaarding, na aanvang van het onderzoek ter terechtzitting, niet meer kan worden ingetrokken.

De ratio van artikel 28 Sv is immers dat de verdachte zich kan beschermen tegen een onredelijk oponthoud en tegen de onzekerheid of aan zijn zaak al dan niet verder gevolg zal worden gegeven. In casu is de strafzaak tegen verzoeker reeds in behandeling bij de Krijgsraad en verkeert in staat van wijzen weshalve – in navolging van het voorgaande – de uitspraak dient te worden afgewacht. In de visie van het Hof is het in casu in elk geval duidelijk dat er een uitspraak dient te komen. Wanneer die uitspraak zal komen is vooralsnog onduidelijk maar het voorgaande rechtvaardigt niet de consequentie die verzoeker daaraan verbonden wenst te zien. De verbinding die verzoeker maakt met het bepaalde in artikel 312 Sv brengt het Hof tot de slotsom dat het Hof bevoegd is om van het onderhavige verzoek kennis te nemen, aangezien uit geen enkele wetsbepaling het tegendeel volgt. In de raadkamer hadden zitting de rechters: Anand Charan (fungerend-president), Ingrid Chhangur-Lachitjaran en kolonel Justus Hew A Kee. 

Intussen heeft de Krijgsraad bepaald dat alle verdachten in het 8 decemberstrafproces op 29 november worden opgeroepen. Op die dag zal worden vernomen wat de verdere stappen zijn in het proces. 
Advertenties

Tuesday 16 April
Monday 15 April
Sunday 14 April