De Wet Duurzaam Natuurbeheer is in De Nationale Assemblee nog maar net in openbare behandeling of zij ligt al vanaf de eerste spreker in stukken, zoals een in stukken gehakte groenhartboom. Niet één fractie klonk tevreden. Dat zegt alles: dit is geen 'bijschaven', dit is een fundament dat wankelt. 

Zelden was de politiek zo eensgezind kritisch over een overhaaste wet die niet in het belang van het land is en vol gevaarlijke valkuilen zit. De eerste ronde over de initiatiefwet Wet Duurzaam Natuurbeheer leverde breed gedragen twijfel op, scherpe vragen en harde woorden. Toch wordt nog ervan uitgegaan dat de wet die in de kern fout zit, te repareren is, terwijl flankerende wetgeving eerst in orde gemaakt moet worden. 

De initiatiefwet is in die eerste ronde in elk geval compleet gesloopt. Een natuurbeschermingswet hoort helder te zijn over drie zaken: bevoegdheden, rechten en controle. Maar precies daar wringt het. DNA-leden zetten vraagtekens bij een onduidelijke taakverdeling, een concentratie van macht en te weinig zekerheid over de positie van inheemse en tribale volken. Dat is geen detailwerk; dat is de ruggengraat.

Er hangt bovendien een merkwaardige schaduw over dit dossier: de internationale geldbelofte. Een coalitie van internationale natuur- en milieuorganisaties heeft in september 2025 aan president Jennifer Simons US$ 20 miljoen toegezegd voor natuurbehoud. Dat is op zichzelf goed nieuws – Suriname kan elke serieuze investering in natuurbeheer gebruiken. Maar geld dat “komt met verwachtingen” is zelden neutraal. De vraag die we ons hardop moeten durven stellen is dan ook: schrijven wij deze wet, of wordt zij geschreven?

Wanneer een wetsproduct zo weinig draagvlak heeft in de eerste ronde, maar tegelijk zo stevig is ‘ingebed’ in internationale frames en beloftes, ruikt dat naar een gevaarlijke mix van idealisme, haast en externe invloed. En ja, dat kán netjes en transparant. Maar dan moet je het ook zo organiseren: met openheid over wie aan de tekentafel zat, wie input leverde, welke modellen zijn gekopieerd, welke passages ‘donor-proof’ moesten zijn, en welke Surinaamse realiteiten daarbij zijn genegeerd.

Initiatiefwetten zijn in de praktijk vaak een één-tweetje tussen indieners en regering. Dat is niet per definitie fout; het kan efficiënt zijn. Maar efficiëntie zonder kwaliteit is een snelweg naar ellende. En als je in de eerste bijdragen al hoort dat er juridisch van alles scheef zit, dat definities rammelen, dat checks and balances ontbreken en dat het gezag van instituties onlogisch wordt gepositioneerd, dan is het onverantwoord om te doen alsof we “met enkele amendementen” klaar zijn. Als deze ontwerpwet nu in stemming zou worden gebracht, zou zij per definitie worden afgewezen.

Het parlement heeft in feite één heldere boodschap afgegeven: terug naar de tekentafel. Niet omdat natuurbeheer onbelangrijk is – integendeel. Juist omdat het te belangrijk is om te verprutsen. We hebben geen behoefte aan een wet die indruk maakt in een donorbrochure, maar spaak loopt zodra zij Surinaamse bodem raakt.

En dan nog dit: het is ook politiek ongezond als een wet al bij binnenkomst voelt als een pakket dat ‘moet’ – omdat er geld aan hangt, omdat het internationaal goed staat, omdat er momentum is. Wetgeving is geen projectvoorstel. Het is staatsinrichting.

Dit product oogt nu rijp voor de prullenmand. Wat Suriname nodig heeft is geen wet-met-een-prijskaartje, maar een wet-met-een-ruggengraat: helder, juridisch houdbaar, sociaal rechtvaardig en bestuurlijk controleerbaar. Als de eerste ronde één ding heeft bewezen, dan is het dit: De Assemblée wil geen decorstuk zijn in een groene show. Zij wil weten wie stuurt, wie profiteert, wie risico draagt – en wie straks de rekening betaalt als het misgaat.

En laat daar geen misverstand over bestaan: er mogen geen opportunistische compromissen worden gesloten voor de zoete vrede. Met natuur wordt niet gesold, en zij mag nooit onder buitenlandse regie worden geplaatst. Wie natuurbeheer verwart met uitverkoop, zet niet alleen het bos op het spel, maar ook de soevereiniteit van Suriname.

Nita Ramcharan