Het Openbaar Ministerie (OM) verzet zich tegen het voorstel om een college van procureurs-generaal (pg) in te stellen. Volgens het OM is zo’n college juridisch niet gerechtvaardigd, constitutioneel onwenselijk en ongeschikt voor de Surinaamse rechtsorde. De huidige structuur, met één onafhankelijk benoemde procureur-generaal aan het hoofd, voldoet volgens het OM en sluit aan bij de schaal, geschiedenis en praktijk van Suriname.

1) Het initiatiefvoorstel houdende nadere wijziging van de Grondwet van de Republiek Suriname (S.B. 1987 no. 116, zoals laatstelijk gewijzigd bij S.B. 2023 no. 157 – instelling van cassatierechtspraak en herstructurering van de rechterlijke macht).

In het initiatiefvoorstel is opgenomen dat artikel 133 van de Grondwet wordt gewijzigd. In lid 1 wordt onder meer bepaald dat de rechterlijke macht wordt gevormd door de Hoge Raad, de president en vicepresident van het Hof van Justitie, de leden en leden-plaatsvervangers van het Hof van Justitie, de leden van het College van procureurs-generaal en de overige leden van het Openbaar Ministerie, alsmede andere rechterlijke ambtenaren die de wet aanwijst.

Rechtshistorische ontwikkeling van het Surinaamse OM

Het Surinaamse OM vindt zijn oorsprong in de Nederlandse koloniale rechtsstructuur. In de koloniale periode werd de strafrechtspleging uitgevoerd door functionarissen die rechtstreeks onder het koloniaal bestuur vielen en primair het belang van de koloniale staat dienden. Van een zelfstandig Openbaar Ministerie, zoals wij dat nu kennen, was toen geen sprake.

Met de ontwikkeling van de rechtsstaat en de invoering van moderne wetgeving, waaronder het Wetboek van Strafvordering en het Wetboek van Strafrecht, kreeg ook in Suriname het Openbaar Ministerie vorm als een afzonderlijk en onafhankelijk orgaan binnen de rechterlijke macht.

Het OM kreeg daarbij de volgende kerntaken:
● handhaving van de strafwet;
● vervolging van strafbare feiten;
● toezicht op de opsporing;
● tenuitvoerlegging van strafvonnissen.

Na de onafhankelijkheid in 1975 is het bestaande rechtssysteem grotendeels intact gebleven. De wetgever heeft bewust gekozen voor rechtscontinuïteit, ter waarborging van rechtszekerheid en stabiliteit.

De Surinaamse grondwetgever heeft in 1975 expliciet gekozen voor één pg die voor het leven wordt benoemd, niet ondergeschikt is aan een minister en is belast met het vervolgingsmonopolie. Deze constitutionele positie vormt een hoeksteen voor de onafhankelijke uitoefening van dat monopolie.

Het OM is gepositioneerd als:
● een ondeelbaar en hiërarchisch georganiseerd orgaan;
● onder leiding van één procureur-generaal;
● functionerend binnen de rechterlijke macht, maar met een eigenstandige rol.

Hoewel het Surinaamse OM overeenkomsten vertoont met het Nederlandse model, kent het duidelijke eigen accenten:
● er is geen College van procureurs-generaal, maar één pg;
● er is sprake van een sterk hiërarchische structuur;
● de inrichting is verankerd in de Surinaamse wetgeving en rechtstraditie;
● zij sluit aan bij de bestuurlijke en maatschappelijke context van Suriname.

Het OM vervult binnen de trias politica een bijzondere en zelfstandige rol. Het is belast met strafvervolging en toezicht op de opsporing en dient deze taken uit te oefenen zonder ongeoorloofde inmenging.

Het Nederlandse rechtssysteem

In Nederland is een College van procureurs-generaal ingesteld vanwege onder meer:
● de grote bevolkingsomvang (circa 17,9 miljoen inwoners);
● de schaal en complexiteit van het Nederlandse OM;
● het bestaan van tien arrondissementsparketten, een landelijk parket, een functioneel parket en het parket-generaal;
● de verantwoordelijkheid voor vier gerechtshoven en elf rechtbanken.

Van belang is dat het College van procureurs-generaal in Nederland niet is verbonden aan de Hoge Raad. De pg bij de Hoge Raad maakt geen deel uit van dat college.

De Surinaamse situatie

In Suriname oefent het OM zijn taken uit:
● over een bevolking van circa 600.000 inwoners;
● met één parket;
● bij twee kantongerechten;
● en bij één Hof van Justitie.

Het Nederlandse model is daarom niet automatisch overdraagbaar op Suriname. De constitutionele inrichting en schaal verschillen wezenlijk.

Om deze redenen acht het OM het juridisch verdedigbaar en wenselijk dat er geen College van procureurs-generaal bestaat en dat de vervolgingsbevoegdheid rechtstreeks en zelfstandig wordt uitgeoefend.

In de memorie van toelichting bij het initiatiefvoorstel is onvoldoende gemotiveerd welk concreet probleem met de instelling van een College van procureurs-generaal wordt opgelost.

Ook is het niet aannemelijk dat hiermee de duur van strafzaken zal worden verkort. Na afroep ter terechtzitting heeft het Openbaar Ministerie geen invloed meer op het tempo van de behandeling. Vertragingen zijn vaak het gevolg van capaciteits- en deskundigheidstekorten en een gebrek aan middelen binnen de opsporing.

Het OM concludeert dan ook dat de instelling van een College van procureurs-generaal juridisch, constitutioneel en institutioneel niet is gerechtvaardigd.

Wel is het OM voorstander van versterking binnen de bestaande structuur, zoals voorzien in de concept-wet Openbaar Ministerie, waaronder:
● uitbreiding van het aantal advocaten-generaal van twee naar vier;
● verruiming van de mogelijkheid tot benoeming van meerdere hoofdofficieren van justitie.

2) Wijziging Wet Rechtspositie Rechterlijke Macht
Het initiatiefvoorstel stelt de pensioenleeftijd van de procureur-generaal vast op 65 jaar. Het OM acht het gerechtvaardigd dat voor de procureur-generaal dezelfde pensioenleeftijd geldt als voor de president en leden van het Hof van Justitie, namelijk 70 jaar, gezien de constitutionele positie en levenslange benoeming.

Indien de pensioenleeftijd van de leden van het Hof wordt verlaagd naar 65 jaar, ligt het voor de hand dat dit ook voor de procureur-generaal geldt.

3) Wijziging Reglement op de Inrichting en Samenstelling van de Rechterlijke Macht
Dit voorstel betreft een termijn van 30 dagen voor het Hof van Justitie om advies uit te brengen. Tegen dit voorstel heeft het OM geen bezwaar.

Het OM benadrukt tot slot dat zijn standpunt is gebaseerd op staats- en bestuursrechtelijke overwegingen en het belang van de rechtsorde op lange termijn. De huidige personele bezetting vormt daarbij geen drijfveer.