Op 12 oktober 1492 riep een uitkijkmatroos op
de ‘Pinta’ naar de kapitein: “land, land!” Er was een nieuw continent ontdekt,
maar de kapitein dacht dat hij India had bereikt en tekende op de kaart Boven-India
(Noord-Amerika) en Beneden-India (Zuid-Amerika). De naakte inboorlingen die hij
aantrof noemde hij ‘Indianen’ (die bijna volledig zouden worden uitgeroeid door
de hebzuchtige indringers).
De ontdekking van het nieuwe continent leidde rond
de 16e eeuw tot een nieuw sociaal type: de creool (afgeleid van het Spaanse ‘criollo’
met wortels in het Portugese ‘criar’, wat ‘opvoeden’ of ‘grootbrengen’ betekent,
volgens Wikipedia). De eerste creolen waren de kinderen van Europese
kolonisten, geboren en getogen op het nieuwe continent. Maar het woord creool zou
een bredere betekenis krijgen.
Later werden gemengde kinderen van Europese en
Afrikaanse afkomst ook creolen genoemd. Ze vormden een nieuwe sociale laag, tussen
de witte bovenklasse en de zwarte onderklasse. En nog later zou iedereen met
minstens een druppel Europees bloed en die niet anders geclassificeerd kon
worden, onder de term creool vallen. De missionarissen zouden de weggevluchte
slaven omdopen tot boslandcreolen.
De komst van de contractarbeiders veroorzaakte
een nieuwe demografische verschuiving. Ze behoorden tot de nieuwe onderklasse,
maar door ‘ijver, hardwerken en goed geldbeheer’ zouden ze snel omhoogklimmen. De
kinderen van de contractarbeiders ondergingen een proces van creolisering door
associatie met de stadscreolen, de invloed van de Europese beschaving en het
Sranan Tongo, maar behielden hun voorouderlijke identiteit. Door creolisatie zijn
we feitelijk allemaal creolen. Dus, de nazaat van de contractarbeider herkent zich
in China, India of Indonesië, maar vindt zichzelf daar niet terug. Zijn ‘kumbatey’
ligt in het hybride Suriname.
Het woord koelie komt zowel uit China als uit India.
In beide talen verwijst het naar arbeiders die zwaar werk verrichten. Het werd
in de 16e eeuw door Europese handelaren overgenomen en gebruikt voor Aziatische
arbeiders (Chinese en Indiase koelies) die werden gerekruteerd voor slaafse
arbeid. Nu spreekt men van arbeidsmigranten. Creool, koelie, neger en Marron
zijn koloniale woorden. Koelie en neger hebben een beledigende of racistische
betekenis gekregen. Surinamers gebruiken deze woorden om elkaar te vernederen als
de temperatuur in discussies hoog oploopt.
Aan het einde van de 20e eeuw verschijnt
er een ander menstype: de gemengde. Dit is nog complexer dan ‘creool’. Het gaat
om een grotere mix van Europese, Afrikaanse, Inheemse en Aziatische wortels, die
zo typerend is voor Suriname. Het wordt steeds lastiger om aan iemands uiterlijk
te zien tot welke etnische groep hij of zij behoort. De gemengde persoon kan niet
in een etnisch of raciaal hokje worden geplaatst. De persoon kan alleen nog op karakter
en gedrag worden beoordeeld.
Enkele jaren geleden noemde een Nederlandse
minister Suriname een ‘failed state’, wat te wijten zou zijn aan de etnische
opdeling. Ik denk dat dit eerder te wijten is aan een gebrek aan goed bestuur.
Er kunnen soms spanningen bestaan tussen bepaalde etnische groepen, maar fundamenteel
erkennen en houden we van elkaar. Maar
het valt niet te ontkennen, Suriname is een land dat een paar keer plat op zijn
rug is gevallen, maar weer overeind is gekrabbeld. In 2020 lag het weer plat. Nu
is het weer op zijn poten gezet, maar het wankelt en strompelt nog door de
geringe spierkracht (productiecapaciteit).
De Surinaamse demografie evolueert naar een
mengelmoesje van culturen en kleurtinten, verbonden door het Sranan Tongo en
het Nederlands, de eerste een concrete taal, de tweede een taal voor
ingewikkeldere zaken. In de kleine Surinaamse bevolking komt de hele wereld samen.
Wortels raken verweven in de vruchtbare klei en hoewel we af en toe vloeken,
leven we vreedzaam naast elkaar en met elkaar, omdat we onszelf in elkaar
herkennen.
“Suriname's heerlijk land, Suriname's fiere boomen, trotsch zijn wij aan U verpand. Mochten weer de vloten varen, dàt de handel welig bloei. Dàt fabrieken welvaart baren, dàt hier alles welig groeit! God zij met ons Suriname, Hij verheft ons heerlijk land, O, dàt elk zich dan ook schame, die zijn eere maakt ten schand.”
De schrijver van dit eind 19e-eeuwse lied zou versteld
staan van de huidige staat van Suriname. Het zal goed komen wanneer wederzijdse
animositeit wordt vervangen door positieve energie, goed bestuur en wetenschap.
D. Balraadjsing