De dwalingen van Mr. Serena Essed
10 Feb 2017, 01:54
foto


Met enig vermaak heb ik de reactie van mr. Serena Essed gelezen op mijn artikel van 6 februari. De materie 8 december is door de jaren heen erg lijvig en inmiddels ook erg juridisch technisch geworden. Ik kies onder andere daarom niet voor een juridische verhandeling over het proces. Edoch voel ik mij na de oratie van mr. Serena Essed toch wel geroepen om een juridisch technische reactie te geven temeer daar zij ernstige misslagen heeft begaan in het uitleggen en weerleggen van hetgeen zij schijnt te hebben verstaan uit mijn artikel.

Ik zal puntsgewijs de dwalingen van mr. Essed blootleggen.

1. De eerste dwaling van Mr. Essed betreft het beginstuk van haar oratie. Ze stelt in haar artikel het volgende:
"...,gelezen te hebben in haar artikel over de voortzetting van het 8 december strafproces, voelde ik me genoodzaakt om enkele onjuistheden recht te trekken."
Als mr. Essed het artikel daadwerkelijk heeft gelezen, dan kon ze nimmer tot de conclusie komen dat het een artikel betrof over de voortzetting van het proces. Het artikel is namelijk slechts een politieke spiegel die aan organisaties en personen wordt voorgehouden in verband met de inconsequente houdingen cq besluiten die betrokkenen aan de dag leggen cq nemen.

2. De 2e dwaling betreft de volgende zinsnede:" ...,Op de persoonlijke aantijgingen zal ik niet ingaan, maar beperk ik me slechts tot het juridische."
Zoals deze zin luidt en begrepen kan worden, lijkt het alsof Mr. Essed zich persoonlijk aangesproken dan wel besproken voelt. In mijn artikel van 6 februari is Mr. Essed niet genoemd noch bedoeld aangezien ik van haar bestaan geen kennis droeg tot het verschijnen van haar artikel op 7 februari. De vraag is dan ook wat ze heeft gezien als persoonlijke aantijgingen. Er valt geen touw aan vast te knopen.

3. De 3e dwaling betreft de uitspraken van de krijgsraad op 9 juni 2016 en 30 januari 2017. Haar relaas doet voorkomen als zou ik hebben geconstateerd dat er in die twee uitspraken enige inconsistentie zou zijn.
Mr. Essed geeft namelijk aan: "...Er kan alleen sprake zijn van inconsequent handelen wanneer een besluit niet in lijn is met een eerder genomen beslissing. De voorloper van het besluit van 30 januari 2017, was de uitspraak van 9 juni 2016, waarin reeds was beslist dat de vervolging wordt voortgezet."
Mr. Essed moet indien ze mijn artikel heeft gelezen toch wel weten dat ik het absoluut niet heb gehad over de inconsequentie in de uitspraken van 9 juni 2016 en 30 januari 2017. Het inconsequent handelen van de krijgsraad waarop ik in mijn artikel doel, zijn de beslissingen in 2012 en 2016.

Over die twee beslissingen doet Mr. Essed vrij laconiek terwijl naar mijn juridische inzichten de angel precies daar ligt. Ik zal even haar juridische memorie opfrissen. In 2012 werd na aanname van de amnestiewet de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie de rode draad te Boxel. Bij het aan de auditeur-militair en advocaten voorleggen van de amnestiewet door de krijgsraad gaf Elgin aan dat het Constitutioneel Hof ontbreekt. Dit orgaan toetst op twee uitzonderingen na de wetten. Na een betoog zei Elgin dat het proces zou kunnen worden opgeschort totdat er een Constitutioneel Hof is ingesteld.” De amnestiewet kon volgens Elgin niet getoetst worden door de krijgsraad."
Quote:
“Auditeur-militair Roy Elgin wil dat het 8 december strafproces opgeschort wordt totdat er een Constitutioneel Hof is benoemd."

De meningen waren erg verdeeld. Een deel van de juristen vond dat er amnestie is gegeven en op grond daarvan het proces moet worden stopgezet. Het Openbaar Ministerie zou niet ontvankelijk moeten worden verklaard. Dit hebben de raadslieden van de verdachten ook kenbaar gemaakt aan de krijgsraad. Zij vonden net als auditeur militair Elgin dat er geen andere juridische mogelijkheid is om verder te gaan met het proces.
Andere juristen stelden dat de grondwet en internationale verdragen genoeg mogelijkheden boden aan de krijgsraad om het proces voort te zetten.
De jurist Hugo Essed hield in die periode ook een lezing voor rechtenstudenten en de Kenniskring waarbij hij evenals Mr. Essed wees erop dat volgens de grondwet, artikel 80 lid 2, de wet onschendbaar is behoudens drie uitzonderingen. Het gaat om artikel 144, waarin het Constitutioneel Hof is genoemd. Artikel 106 over toetsing van verdragen en in artikel 137 is de rechter bevoegd de wet te toetsen aan de grondrechten (hoofdstuk V).”

De rechtszaak werd in 2012 uiteindelijk toch geschorst en de president van de krijgsraad motiveerde het besluit van de krijgsraad als volgt:
“De president van de krijgsraad Cynthia Valstein-Montnor zegt dat volgens de grondwet de rechter de amnestiewet wel mag toetsen. Zij verwijst naar artikel 144.1, 144.2, 106 en 137 van de grondwet. Valstein wees erop dat de nationale wet niet strijdig is met internationale verdragen die gelden voor Suriname. De krijgsraad acht zich niet bevoegd om een eindbeslissing te nemen over de amnestiewet. Dit dient te gebeuren door het constitutioneel hof..."
De krijgsraad stelde voorts dat het Openbaar Ministerie zou moeten uitzoeken of er inmenging mocht plaatsvinden in een strafproces dat al gaande was. Het Openbaar Ministerie had eerder gesteld om te wachten tot het Constitutioneel Hof zou zijn ingesteld. Volgens Elgin kon de krijgsraad de amnestiewet niet toetsen.

Quote Irvin Kanhai:
"Ik ga geen beroep aantekenen uit strategische overwegingen". Hij vindt het vonnis 'slecht'. "Hoe kan de auditeur-militair de prealabele vraag beantwoorden of de amnestiewet volgens de grondwet een inmenging is in het strafproces? De auditeur-militair is geen rechtspersoon. Hij kan geen vordering instellen", meent Kanhai.”
Ook oud-PG punwasi was de mening toegedaan dat het beantwoorden van de prealabele vraag over de toepassing van de amnestiewet geen aangelegenheid was van het openbaar ministerie zoals door de president van de krijgsraad was aangegeven.

Uit Het 21-pagina's tellend vonnis haalden wij de volgende overwegingen:
Quote:
“De krijgsraad is van oordeel dat er een ongewenste inmenging heeft plaatsgevonden in de lopende rechtszaak, door de amnestiewet aan te nemen en af te kondigen. Daarom heeft de krijgsraad geen eindoordeel geveld, want daarvoor moet een rechtsvraag worden beantwoord door de auditeur-militair Roy Elgin. Het gaat om artikel 131 lid 3 van de grondwet waarin is opgenomen: Elke inmenging inzake de opsporing en vervolging en in zaken bij de rechter aanhangig, is verboden.
De beslissing van de krijgsraad luidt als volgt: "Schorst de vervolging ingesteld tegen de verdachte bij dagvaarding d.d. 5 november 2007 totdat over het constitutioneelrechtelijk vraagstuk met betrekking tot artikel 131 lid 3 van de grondwet is beslist. Bepaalt dat bij nadere voortzettingsbeschikking op vordering van de auditeur-militair een nadere zittingsdag zal worden bepaald, teneinde geïnformeerd te worden omtrent de stand van zaken betreffende de beslechting van het constitutioneelrechtelijk vraagstuk c.q. waarop de opheffing van de schorsing van de vervolging kan worden gevorderd."

Mr. Essed moet als jurist wel begrijpen dat de auditeur-militair de vraag van de krijgsraad niet zou moeten beantwoorden.
“Het Constitutioneel Hof is volgens de krijgsraad bij uitstek bevoegd om de gewijzigde amnestiewet te toetsen aan de grondwet en in het bijzonder aan de bepalingen in artikel 131 lid 3 van de grondwet, omtrent ongewenste inmenging in een lopende rechtszaak. Dit is een citaat in het vonnis van de krijgsraad van 11 mei 2012,

In dit kader dient ook verwezen te worden ook naar het vonnis op pagina 18, waar staat dat "artikel 131 lid 3 van de grondwet valt evenwel niet onder de uitzonderingen genoemd in artikel 80 lid 2 van de grondwet en geeft de gewone rechter, in casu de krijgsraad, dus geen toetsingsbevoegdheid."

De inconsequente houding bij de krijgsraad wordt dan manifest wanneer op 9 juni 2016 dezelfde krijgsraad die zich onbevoegd had verklaard om de toepassing van de amnestiewet te toetsen en het openbaar ministerie die zich niet ontvankelijk had verklaard op basis van de amnestiewet (immers de auditeur-militair had aangegeven dat er sprake was van een formeel vervolgingsbeletsel) de krijgsraad besliste om de schorsing op te heffen alsof er niet eerder door diezelfde krijgsraad was aangegeven dat de prealabele vraag van inmenging zou moeten zijn beantwoord en dat het constitutioneel hof het orgaan bij uitstek was om dat te doen. In 2016 was er hoegenaamd niets veranderd aan de situatie zoals die was in 2012 en toch kwam de krijgsraad tot een geheel ander besluit dan in 2012. Dat beste Mr. Essed is voor mij ernstig inconsequent en schept rechtsonzekerheid. Mr. Essed moet mij dus geen inconsequenties in de mond leggen.

4. De vierde dwaling van Mr. Essed betreft mijn opmerking dat de krijgsraad de resolutie ex artikel 148 GW opzij zette. Zoals ik eerder heb gesteld is de amnestiewet op een zeer inconsequente wijze opzij gezet waarbij de krijgsraad onder andere heeft geoordeeld dat die wet niet in strijd is met internationale verdragen waar Suriname partij bij is. Het hanteren van het instrument van artikel 148 GW kent overigens andere gronden dan de verruiming van de amnestiewet. In de motivering van de betreffende resolutie kan ik mij tot op zekere hoogte vinden doch indien Mr. Essed mijn artikel goed tot zich zou hebben genomen zou zij begrijpen dat mijn opmerking betreft de formele zijde van de rechtsgang.

Mag de krijgsraad op een verzoek van het Openbaar Ministerie om de vervolging te staken, negatief beslissen en welke zijn dan de gronden die tot een negatieve beslissing zouden moeten leiden. De krijgsraad en Mr. Essed hebben het over de strekking van het instrument van artikel 148 GW (het stopzetten van het decemberproces) waarbij inmenging ex art 131 GW wordt verweten. Die vraag waarvan de krijgsraad in 2012 zelf vond dat zij niet bevoegd was te beantwoorden.

De krijgsraad heeft mi niet afdoende gemotiveerd waarom de resolutie van tafel wordt geveegd op basis van art 131 GW evenals de krijgsraad niet heeft kunnen hard maken waarom zij in 2012 een prealabele vraag beantwoord wenste te zien en die beantwoording aan het CH opdroeg om dan in 2016 de schorsing van het proces op te heffen zonder dat de prealabele vraag was beantwoord. Dat Mr Essed is voor mij een zeer inconsequente houding of zullen we stellen dat de krijgsraad consequent was in het in stand houden van de inconsequenties?

5. De vijfde dwaling van Mr. Essed betreft mijn opmerking over de lijdelijkheid van de rechter. Mr. Essed zou wel moeten weten dat het geen juridisch technisch of rechtsfilosofisch artikel is. De term lijdelijkheid in relatie tot de krijgsraad is gebruikt om het volgende te illustreren: Hoe ver mag de rechter gaan die zich weliswaar gebonden acht aan de wet (de amnestiewet in casu die niet in strijd met internationale verdragen was volgens diezelfde krijgsraad) maar anderszins – om des geweten wille bijvoorbeeld- een uitkomst (veroordeling) van een proces wenst die met die wet kennelijk niet overeenkomt? De term lijdelijkheid slaat hier op het gebonden zijn aan de wetgeving. Overigens is het verhaal van Mr Essed over het vraagstuk van de lijdelijkheid van de rechter niet helemaal correct. (*)

6. De zesde dwaling van Mr. Essed betreft het opzij zetten van de resolutie ex art 148 GW door de krijgsraad waarbij zij stelt: Artikel 222 lid 2 Wetboek van Strafvordering bepaalt dat het Openbaar Ministerie alleen van verdere vervolging kan afzien, zolang het onderzoek ter terechtzitting (de behandeling van de zaak door de rechter op de zitting) nog niet is aangevangen.
Ondanks dit gegeven is er in de grondwet in artikel 148 van de grondwet wel degelijk een instrument opgenomen die de regering WEL de mogelijkheid van inmenging geeft. Net zoals er uitzonderingen zijn op tal van andere beginselen binnen het recht. Ik verschil dus pertinent met Mr. Essed van mening dat artikel 148 GW vanwege de geldende beginselen niet zou mogen worden toegepast.

7. De 7e dwaling van Mr. Essed betreft de kwestie Spong. Ik heb niet mogen uitmaken in welke hoedanigheid zij dhr spong verdedigt. Ik geloof dat dhr Spong in staat moet worden geacht zichzelf te kunnen verdedigen. Over de rol van de auditeur-militair en zijn requisitoir zal ik in een ander artikel uitweiden. Mr. Essed die waarschijnlijk verstoken is van alle humor (zie haar opmerkingen over het woord lichtschakelaar) heeft mijns inziens wel helemaal gelijk als ze betoogt dat Suriname een rechtsstaat is en dat die rechtstatelijkheid niet wordt bepaald door een toevallig proces. Vwb De trias politica's leer slaat ze de plank een beetje mis waarschijnlijk doordat theorie haar sterke kant is. In Suriname kennen we namelijk geen stricte scheiding der machten a la Machiavelli doch wordt de wetgevende macht krachtens de grondwet uitgemaakt door de Regering (uitvoerende macht ) en DNA. Rest mij nog aan te geven dat de ontwikkelingen rond het 8 december proces enorm veel voer oplevert voor discussies over het recht. Mr. Essed zou dienen te weten dat het moderne recht in boog tempo verandert . Dat vraagt, om een niet-positivistische rechtswetenschap.In een dynamische rechtscultuur past geen rechtspositivistische houding die de nadruk legt op het systematiseren van regelgeving en jurisprudentie. Juristen moeten verder kijken dan het geldende recht.

Natuurlijk moet men daarvoor de hoofdlijnen van het positieve recht, de basisbeginselen en het systeem beheersen. Even essentieel is ook inzicht in de historische ontwikkeling en maatschappelijke inbedding en doorwerking van het recht. Maar het belangrijkste is Vrankens idee dat recht een discursieve, altijd voorlopige grootheid is. Wie dit inzicht serieus neemt, stelt de reflectie, de argumentatie en de discussie centraal. In de hoop dat ik de dwalingen van Mr. Essed heb weerlegd, kijk ik uit naar het vervolg van het proces en de discussies.

Mr. Drs. Sharmila Kalidien- Mansaram
(a titre personnel)


(*) Het Surinaamse rechtsbestel is gestoeld op die van Nederland waar van oudsher de opvatting leeft dat de rechter een belangrijke en sterke rol heeft in het kader van de waarheidsvinding. Dit zou onder meer gekoppeld zijn aan de inquisitoire traditie van het Nederlands strafbestel. Maar wat is dan de functie van de rechter in de kern? Als wordt gekeken naar de twee belangrijkste theoretische modellen op het gebied van het strafrecht, het inquisitoir en accusatoir model, dan wordt duidelijk dat daar niet een eenduidig antwoord op kan worden gegeven.
Vanuit theoretisch dogmatisch oogpunt is een belangrijke dichotomie tussen het common law-systeem en het continentale civil law-systeem de rol van de rechter in het strafprocesrecht. Waar deze in de common law-traditie een lijdelijke rol krijgt toegedicht, neemt hij in het Nederlandse en daarmee het Surinaamse strafproces daarentegen een actieve rol aan. Doch deze actieve rol is van gematigd inquisitoir karakter. De vervolgingsmonopolie is in handen van het Openbaar Ministerie en het dossier wordt primair gevormd door datzelfde OM. Ook moet Mr. Essed ook wel weten dat de rol van de strafrechter aan ontwikkelingen onderhevig is en aangepast wordt aan de ontwikkelingen in de samenleving.
Advertenties

Monday 06 May
Sunday 05 May
Saturday 04 May