'Decembermoorden, misdrijven tegen de menselijkheid'
20 Oct 2015, 13:16
foto


Theo Para getuigde voor de Krijgsraad

Beroepsquerulant Sandew Hira heeft mij op zijn persconferentie (17-10-2015) ervan beschuldigd Bram Behr, samen met anderen, middels een ‘coup’ te hebben afgezet als leider van de beweging rond het linkse weekblad Mokro. Ik zou met de ‘rechtse’ oppositie hebben geheuld. Behr zou daarom een nieuwe ‘linkse’ partij willen oprichten. Hira: ‘Maar voordat hij een nieuwe partij kon oprichten om zich te kunnen onderscheiden van de groep van Does (mijn familienaam. TP ) werd hij gearresteerd en vermoord door militairen die hem in het rechtse kamp plaatsen terwijl die lijn niet door hem maar door Does werd gepropageerd in Mokro. Deze getuigenis laat de tragiek zien van Bram Behr maar ook de noodzaak dat anderen zoals Does hun getuigenis afleggen zodat een compleet beeld ontstaat met verschillende visies op dezelfde gebeurtenissen.’ Hira baseerde zijn lasterlijke speculatie op een volstrekt leugenachtige ‘getuigenis’, die hij niet onderwierp aan de onderzoeksnorm van hoor en wederhoor. Dat was geen uiting van nalatigheid, maar van de vooringenomenheid jegens alle critici van het quasi-getuigenis Brokobaka project, dat deel uitmaakt van de campagne het 8 december strafproces definitief stop te zetten.

Macabere verdeel-en-heers tactiek
De macabere verdeel-en-heers tactiek tegen de gezamenlijke nagedachtenis van de slachtoffers van de decembermoorden is niet nieuw. Het was Desi Bouterse zelf die suggereerde dat Bram Behr en Lesley Rahman ‘er niet bij hoorden’, alsof ze daarmee weer tot leven kwamen. Bouterse formuleerde zijn onverdraagzame, dichotome (zwart-wit) denken in zijn rechtvaardiging van de decembermoorden, het was ‘zij of wij’. De moord op de twee linkse journalisten had het ideologisch opgesmukte vijanddenken van de dictatuur, de dichotomieën van ‘links-rechts’, ‘revolutionair-contra-revolutionair’ en ‘koloniaal-antikoloniaal’ beslissend ontmaskerd. Niet of men rechts, contrarevolutionair of anti-koloniaal was, vormde de drijfveer van de dictatoriale moordzucht, maar de aanmatiging te kunnen bepalen wie wel en wie niet mag leven, wie wel en wie geen menswaardig bestaan zou leiden. Het willekeurig vermoorden van mensen kan niet worden gerechtvaardigd door de politieke opvattingen van de slachtoffers. In politieke overtuigingen van burgers een reden zien voor het schenden van hun recht op leven is de denkwijze die leidt tot politicide.

Een vermoorde vrijheidsstrijder
Dat Hira met zijn ongefundeerde beschuldigingen mij tracht te discrediteren is voorzienbare rancune tegen de boodschapper. Ik heb het schaamteloze bedrog van zijn sentimentele media-briefwisseling met de president-hoofdverdachte voor een groot publiek ontmaskerd. Kwalijker vind ik Hira’s lasterlijke aanval op de politiek-morele en journalistieke nalatenschap van Bram Behr: Bram’s strijd mét Mokro tegen de militaire dictatuur, voor vrijheid, democratie en sociale emancipatie.

De laatste bijeenkomst met Bram
Op 7 december 1982, de avond voor zijn ontvoering hadden wij, journalisten en activisten van Mokro, de laatste bijeenkomst met Bram. Hij vertrok na de scholingsbijeenkomst, in ons Revolutionair Vormingscentrum aan de Zwartenhovenbrugstraat, op zijn brommer. Er lag geen spoor van verdeeldheid tussen ons, de eenheid was hechter dan ooit. Dat Bram een andere partij wilde oprichten is volledig uit de duim gezogen. Ook mijn ‘coup’ tegen Bram is klinkklare onzin. Toen ik in het voorjaar van 1982 definitief terugkeerde naar Suriname vroeg Bram mij, al in de auto op weg van Zanderij naar Paramaribo, de leiding van krant en beweging op mij te nemen. Wij deelden de afkeer tegen persoonlijk machtsstreven, we waren onverbeterlijke egalitaristen, en lieten elkaar maar al te graag voorgaan. Bram zei dat hij het gezicht van Mokro zou blijven, want hij was al bekend bij de machthebber. Ik moest voor het repressieve regime onbekend blijven, om de continuïteit van de strijd te waarborgen. Hij had een voorzienige blik.

Indrukwekkende moed
Op 7 april 1982, ik was amper in functie als hoofdverantwoordelijke, werd Bram slachtoffer van willekeurige arrestatie door de Militaire Politie. Aan mij de taak, met de technieken van de clandestiniteit, de campagne voor zijn vrijlating te organiseren. Bram kwam toen vrij. Na zijn derde arrestatie door de dictatuur, in de nacht van 7 op 8 december 1982, werd hij evenals zijn veertien lotgenoten gemarteld en vermoord. Maar ook onder dooddreiging demonstreerde hij zijn indrukwekkende moed en getuigde hij van zijn weerzin tegen de dictatuur. Ooggetuige Roy Horb zou later vertellen dat Bram het moordenaarstribunaaltje in het Fort Zeelandia, onder leiding van Bouterse, fel aanklaagde: ‘Dit is fascisme, moord, ik ben gemarteld en heb niets gedaan!’.

Mijn getuigenis
Hira daagde mij uit ‘getuigenis af te leggen’. Hij is slecht geïnformeerd. Ik heb al en echt getuigd. Op 2 december 2009 heb ik voor de Krijgsraad te Boxel, in het 8 Decemberstrafproces, getuigd tegen hoofdverdachte Desi Bouterse en verdachte Marcel Zeeuw. Mijn getuigenis tegen de ter zitting aanwezige Zeeuw, richtte zich tegen zijn bedreigen van mijn collega-publicist en vriend Bram Behr en zijn betrokkenheid bij de ontvoering van Bram in de nacht van 7 op 8 december 1982. Mijn getuigenis tegen Bouterse, die het niet had aangedurfd ter zitting te verschijnen, ontmaskerde de laster tegen de slachtoffers als zouden zij een coup willen plegen. Ik onthulde gedocumenteerd de valsheid van de alibi van de hoofdverdachte, en maakte zijn aanwezigheid in Fort Zeelandia ten tijde van de moorden en zijn directe betrokkenheid bij de moorden, nog aannemelijker. Mijn ruim drie uren durende getuigenis werd een aanklacht tegen de militaire dictatuur. Ook schriftelijk legde ik getuigenis af. Mijn verzamelbundel De schreeuw van Bastion Veere, om de rechtsorde in Suriname (Uitgeverij Van Gennep), dat in hetzelfde jaar was verschenen, overhandigde ik als deel van mijn getuigenis aan de president van de Krijgsraad, mr. Cynthia Valstein-Montnor.

Misdrijven tegen de menselijkheid
De kern van mijn getuigenis tegen de decembermisdrijven (laster, ontvoeringen, brandstichtingen, folteringen, moorden) was dat de folteringen en moorden kwalificeerden als internationale misdrijven, als misdrijven tegen de menselijkheid. Zij behoorden naar het internationaal strafrecht tot de ernstigste misdrijven, systematisch gepleegd met misbruik van het staatsapparaat in het kader van de discriminatoire vervolging en ontrechting van burgers. Negationisten, zij die de misdrijven willen bagatelliseren of verdunnen, proberen met rekenkundige trucjes het publiek wijs te maken dat vijftien slachtoffers niet zoveel waren. Maar de Inter-Amerikaanse Commissie voor de Mensenrechten van de Organisatie van Amerikaanse Staten (OAS) liet in haar Report on the Situation of Human Rights in Suriname (1983) over de grootschalige impact van de decembermisdrijven geen misverstand bestaan:
‘…zelfs in een land met een zeer grote populatie en vele belangrijke stedelijke centra, zou de plotselinge arrestatie en het vermoorden van vijftien vooraanstaande burgers – de voorzitter van de belangrijkste vakbondsfederatie, de Deken van de nationale Orde van Advocaten, de eigenaar van een leidend radiostation, de decaan van de economische faculteit van de nationale universiteit en andere mensen van nationale statuur de hele natie schokken en diepgaande consequenties hebben voor haar politieke en maatschappelijke leven.’
Met mijn overtuiging dat de decembermoorden misdrijven tegen de menselijkheid zijn, verkeer ik in goed gezelschap. Mr.dr. John Dugard is een internationaal gerenommeerd hoogleraar Internationaal Recht. Hij was een vooraanstaand criticus van de Apartheid, een architect van de nieuwe democratische grondwet van Zuid Afrika en wordt als een ‘vader van de mensenrechten in Zuid Afrika’ beschouwd.
In 2000 schreef hij, op verzoek van het Gerechtshof Amsterdam als Amicus Curiae (speciaal deskundige) een gedocumenteerd rapport over de vraag of de folteringen en moorden van 8 december 1982 kwalificeerden als misdrijven tegen de menselijkheid. Zijn antwoord, in de terughoudende stijl van de adviseur geschreven, liet er geen misverstand over bestaan:
‘De folteringen en moorden in Paramaribo in 1982 lijken te vallen binnen de definitie van misdrijven tegen de menselijkheid. Ze werden gepleegd door militaire autoriteiten in Suriname (staatsactoren) tegen een groep burgers die tot doelwit werden, niet vanwege hun individuele eigenschappen maar vanwege hun status als leiders van de Surinaamse intellectuele elite. Bovendien, zij werden gepleegd op een systematische manier als onderdeel van een georganiseerd plan, met gebruikmaking van publieke middelen, gericht op vernietiging van potentiële opponenten van de militaire autoriteiten’. Dugard wees er bovendien op dat ernstige schendingen van de mensenrechten door het militaire regime zich ook voor en na december 1982 hadden voltrokken. Dat was een accurate observatie. De Inter-Amerikaanse Commissie voor de Mensenrechten van de OAS heeft de massaslachting te Moiwana (1986) als misdrijf tegen de menselijkheid gekwalificeerd.

Misdrijven tegen de menselijkheid worden als misdrijven tegen de hele volkerengemeenschap opgevat. Ze zijn dermate ernstig dat naar internationale norm noch amnestie nog verjaring moreel en strafrechtelijk toelaatbaar worden geacht. Ook in de amnestiewet van 1989 en de zelfamnestiewet van 2012 zijn misdrijven tegen de menselijkheid uitgesloten van amnestie. Dat de Krijgsraad in haar vonnis van 2012 – in lijn met de zelfamnestiewet - zonder poging tot onderbouwing - concludeerde dat de decembermoorden niet kwalificeerden als misdrijven tegen de menselijkheid, betekent niet dat de decembermoorden geen misdrijven tegen de menselijkheid waren. Het demonstreert slechts het ontbreken van argumenten tegen de passendheid van die delictomschrijving voor de decembermisdrijven.

De crypto-propagandist
Hira richt zijn factfree aanvallen vooral op critici van de militaire dictatuur en voorvechters van berechting van ernstige schendingen van mensenrechten, in het bijzonder op de beweging van nabestaanden van de vijftien democratische voormannen die op 8 december 1982 werden vermoord. Daarnaast is hij selectief in zijn plastische beschrijvingen van oorlogsmisdaden in de Binnenlandse Oorlog. In gruwelijke details beschrijft hij wandaden van het Junglecommando, maar als het over de massaslachting van Moiwana gaat, roept hij evenals in geval van de decembermoorden, dat we ‘dat al weten’. Hira gedraagt zich als crypto-propagandist van Bouterse. Zijn beschamende kritiekloosheid jegens de regering Bouterse (2010 tot heden)als Starnieuws columnist is achteraf te lezen als een acquisitie. Het bleef niet zonder resultaat. Hij werd door de directeur Nationale Veiligheid, de gevreesde oud-commandant Melvin Linscheer, als ideologisch verwante nabestaande gerekruteerd voor de campagne tégen voortzetting van het 8 Decemberstrafproces. Hira’s quasi-onafhankelijke ‘waarheidsvinding’ werd en wordt ‘in natura’ gefinancierd door het regime van de president-hoofdverdachte. Dat de ‘Getuigenis’ van de hoofdverdachte moet plaatsvinden in diens privé-buitenverblijf te Brokobaka, met uitsluiting van onafhankelijke media en exclusief geregistreerd door de partijdige staatstelevisie, symboliseert de demagogische komedie. Om aan zijn bedenkelijke rol enige geloofwaardigheid te verschaffen heeft Hira zich als wetenschapper geafficheerd. In de wetenschappelijke wereld van vandaag denkt men bij wetenschapper aan een academicus die tenminste is gepromoveerd. Hira is niet alleen een ‘wetenschapper’ zonder proefschrift, hij is ook gespeend van de wetenschappelijke mores. Wetenschappers kenmerken zich door besef van de grenzen van hun vakgebied, kennis, ervaring en vaardigheden. Hira heeft noch de opleiding, noch de ervaring, noch de vaardigheden als het gaat om het onderzoeken van mensenrechtenschendingen, internationale misdrijven en het internationaal humanitair en strafrecht. Hij had een reis naar Zuid Afrika nodig om te ‘leren’ dat het partijdig en niet passend is om in het kader van waarheidsvinding maar één getuige de kans te geven zijn verhaal te doen. Hira mist de precisie van de researcher. Na ruim drie decennia beweert hij dat zijn broer, advocaat John Baboeram, ‘in de nacht van 8 op 9 december 1982 is opgepakt, gemarteld en vermoord’ (Starnieuws 3-8-2015). Dat Bouterse in zijn leugenachtige televisietoespraak van 9 december 1982 – ‘op de vlucht neergeschoten’- in het licht van zijn vals alibi, het idee de wereld in hielp dat de slachtoffers in de nacht van 8 op 9 waren gedood, is door de waarheidsvinding in het kader van het 8 december strafproces volledig onderuit gehaald. Alle slachtoffers zijn in de nacht van 7 op 8 december 1982 ontvoerd en op 8 december op Bastion Veere in het Fort Zeelandia zonder vorm van proces doodgeschoten.

Volgens de 16e ontvoerde van 8 december 1982, Fred Derby en andere ooggetuigen had Bouterse in de willekeurige liquidaties een leidende rol. Sterker nog, verdachte Ruben Rozendaal, lid van de Groep van 16 en toenmalig boezemvriend van Bouterse, heeft getuigd dat Bouterse persoonlijk Surendre Rambocus en Cyrill Daal heeft doodgeschoten. Die verklaring was in lijn met verklaringen van twee andere leden van de Groep van 16: Roy Horb en Paul Bhagwandas, ook aanwezig tijdens de moorden. Rozendaal heeft zich bij Hira aangemeld om ‘ook te getuigen’. Een onafhankelijk onderzoeker zou het aanbod van Rozendaal, als een geschenk uit de hemel, onmiddellijk met beide handen aangrijpen en Rozendaal’s verhaal direct naast die van Bouterse laten registreren en publiceren?! Maar Rozendaal’s geloofwaardige verhaal betekent roet in het eten van de Brokobaka Show. Van het ‘deelrapport’ (?!) dat provocatief en kwetsend juist op 8 december aan de paarse DNA-voorzitter door Hira ‘zal’ worden aangeboden, moest hoe dan ook de lezing van Rozendaal worden uitgesloten. Slechts aan Bouterse komt het (staats)mediapodium toe. Wie betaalt, bepaalt!

Getuigenis als farce
Hira gebruikt in zijn Brokobaka project een begrip uit het strafrecht – getuigenis – bij het tegelijkertijd verwerpen van de strafrechtelijke waarborgen voor het waarheidsgetrouw afleggen van getuigenissen. Het strafrecht kent immers naast de notie van getuigenis, onafscheidelijk daarvan, ook de notie van meineed. Getuigen die niet de waarheid spreken bij de rechtbank, nadat zij de eed of de belofte hebben afgelegd om de waarheid en niets anders dan de waarheid te verklaren, maken zich schuldig aan meineed. Dat is een strafbaar feit. Als president Bouterse aan Hira, zoals te voorzien, te Brokobaka niet de waarheid vertelt, dan is Hira ‘teleurgesteld’, oh, oh, oh wat een sanctie! Als hoofdverdachte Bouterse voor de rechter onwaarheden verkondigd dan wordt hij strafrechtelijk gesanctioneerd voor meineed. Daarom slikte Bouterse in het gerechtelijk vooronderzoek voor de rechter-commissaris zijn onverdedigbare leugen van ‘op de vlucht neergeschoten’ volledig in. En daarom durfde hij niet onder het oog van de onafhankelijke media voor de Krijgsraad te verschijnen. Buiten de strenge strafrechtelijke toetsing om, kan iedereen maar wat roepen en elke roddel als ‘getuigenis’ versleten worden. Vanuit constitutioneel, strafrechtelijk en ethisch gezichtspunt is de Brokobaka ‘getuigenis’ van president Bouterse dan ook een farce.

Nationale verzoening
Ook in zijn pose als verzoener is Hira ongeloofwaardig gebleken. Verzoeners kenmerken zich door openheid, meervoudig perspectief en het vermogen tot objectiviteit en non-discriminatoire empathie. Beroepsquerulant Hira ziet geen verschil tussen inhoud en persoon. Hij mist de sociaal-emotionele vaardigheden en eerlijkheid om in zo een delicaat vraagstuk als de collectieve verwerking van ernstige mensenrechtenschendingen, op te treden als man van verheldering, verbinding en hoop. Hij gedraagt zich, zoals Henry Behr het treffend zei, als een olifant in een porseleinkast en voegt daarmee toe aan het morele leed van nabestaanden. Slachtoffers en nabestaanden hebben geen baat bij ideologische kwakzalverij en splijtzwammerij onder de vlag van verzoening. Nationale verzoening, het herstel van vertrouwen na de pijnlijke schisma’s door ernstige mensenrechten schendingen, is noodzakelijk.
Vertrouwen is onmisbaar voor het gezamenlijke aanpakken van de politieke, economische en maatschappelijke uitdagingen. Cruciaal in herstel van vertrouwen is genoegdoening jegens slachtoffers en hun families, de nabestaanden. Die genoegdoening vraagt om verschillende vormen: eerherstel voor de slachtoffers, berechting van de ernstige schendingen van de mensenrechten, zoals de OAS en Verenigde Naties hebben opgedragen, een onafhankelijke waarheidscommissie, terugtreden van daders uit het openbaar bestuur, openbare excuses, compensatie van de nabestaanden en het schragen van het morele geheugen zoals met het Mensenrechten Monument, het Moiwana ’86 Monument en het Nationaal Monument Bastion Veere – 8 december 1982. Echte wetenschappers en deskundigen op het gebied van transitional justice kunnen van grote waarde zijn in het helpen van Suriname het proces van nationale verzoening succesvol te voltooien. Opdat Suriname als morele gemeenschap volledig uit de schaduw van het dictatoriale verleden kan treden en daarmee eindelijk de in het volkslied bezongen dichtregel ‘Recht en waarheid maken vrij’ daadwerkelijk kan beleven.

Theo Para
Advertenties