Het initiatiefwetsvoorstel om inheemse volkeren officieel te erkennen als de oorspronkelijke bewoners van Suriname is nog niet aangenomen, maar de toon is gezet. In plechtige bewoordingen wordt hun aanwezigheid en verbondenheid met het land benoemd als een onlosmakelijk deel van de nationale identiteit en geschiedenis. De vraag is alleen of deze erkenning straks meer zal zijn dan een zorgvuldig geformuleerde waarheid op papier.

Laat één ding duidelijk zijn: dat deze erkenning nu pas expliciet in de Grondwet wordt overwogen, zegt minder over voortschrijdend inzicht dan over een decennialange juridische blindheid. Suriname is gebouwd op land dat al bewoond was. Dat is geen mening, maar een historisch feit. Dat dit feit zo lang buiten de Grondwet bleef, creëerde een handige leegte waarin de staat zich comfortabel kon bewegen. Die leegte wordt nu opgevuld. Dat is winst, maar geen doorbraak.

Wie denkt dat dit wetsvoorstel morgen iets tastbaars verandert in het binnenland, vergist zich. Deze erkenning is geen landtitel. Geen rem op bulldozers. Geen schild tegen mijnbouw, houtkap of infrastructurele projecten. Er worden geen concessies ingetrokken. Geen dorp krijgt automatisch zeggenschap terug. De erkenning staat in de preambule. Juridisch relevant, zeker. Maar het is een ankerpunt, geen eindstation. Een fundament, geen gebouw.

Toch is het voorstel niet vrijblijvend. En belangrijker nog, het maakt een reële kans om te worden aangenomen. Niet omdat Suriname plots principieel is geworden, maar omdat de politieke omstandigheden gunstig zijn. De initiatiefnemers komen uit meerdere partijen binnen de coalitie en vertegenwoordigen uiteenlopende politieke achtergronden. Daardoor is het voorstel lastig weg te zetten als partijpolitiek of ideologisch experiment. Niemand wil hier alleen tegen stemmen.

Bovendien zijn de directe politieke kosten laag. Omdat het voorstel geen concrete rechten afdwingt en geen economische belangen onmiddellijk raakt, kunnen parlementariërs vóór stemmen zonder hun achterban tegen zich in het harnas te jagen. Men kan moreel correct stemmen zonder direct pijn te voelen. In de politiek is dat geen detail, maar een doorslaggevend voordeel.

Daar komt internationale druk bij. Suriname wordt al jaren aangesproken op zijn omgang met inheemse rechten. VN-organen, mensenrechtenrapporten en uitspraken van het Inter-Amerikaans Hof zeggen in essentie hetzelfde: erkenning ontbreekt, bescherming schiet tekort. Dit wetsvoorstel biedt de staat een diplomatiek uithangbord. Men kan laten zien dat er beweging is, dat er stappen worden gezet. Dat maakt het aantrekkelijk, zeker richting internationale partners.

Ook de timing is niet toevallig. In een periode van grondwetsdiscussies en verkiezingsdynamiek, waarin inclusiviteit en rechtvaardigheid goed verkopen, wil niemand bekendstaan als de tegenstemmer van erkenning. Het risico op reputatieschade weegt zwaarder dan inhoudelijke reserves.

Maar hier begint het ongemakkelijke deel. Suriname heeft een lange traditie van symboliek zonder vervolg. Verklaringen worden aangenomen, herdenkingen georganiseerd, woorden zorgvuldig gewogen. Daarna schuift het dossier richting een la. De erkenning zelf maakt niemand minder gemarginaliseerd. Dat doen wetten, beleid en machtsoverdracht. En precies daar wordt het spannend.

Zonder uitvoeringswetten over collectieve landrechten blijft de kern onaangeroerd. Zonder verplichte consultatie bij grote projecten blijft inspraak een gunst in plaats van een recht. Zonder politieke bereidheid om economische belangen daadwerkelijk te begrenzen, blijft zelfbeschikking een begrip uit verdragen, geen realiteit in dorpen.

De grootste dreiging voor dit voorstel is dan ook niet een luid “nee” in De Nationale Assemblee. Die zal er waarschijnlijk niet komen. De echte dreiging zit in vertraging. In commissies, procedures, aanvullend onderzoek. In uitstel verpakt als zorgvuldigheid. Suriname is bedreven in het neutraliseren van lastige dossiers door ze eindeloos te omarmen.

En laten we niet naïef zijn. Zodra deze erkenning wordt vertaald naar concrete wetgeving die raakt aan grond, concessies en zeggenschap, zal de weerstand groeien. Niet altijd openlijk, niet altijd in DNA, maar via economische druk, informele netwerken en achterkamergesprekken. Dat gevecht moet nog beginnen.

Betekent dit dat het voorstel betekenisloos is? Nee. Integendeel. De staat legt nu zelf vast wat zij jarenlang impliciet ontkende. Dat heeft gevolgen. Rechters krijgen een houvast, beleidsmakers een referentiepunt, activisten een sterkere positie. Elk volgend besluit kan hieraan worden getoetst. Elk excuus wordt dunner.

Geschiedenis wordt niet geschreven door wat er in een preambule staat, maar door wat daarna gebeurt. Het voorstel maakt een reële kans. Het is een politiek acceptabele eerste steen.

Eduard Hartgens