Op 25 november is het vijftig jaar geleden dat Suriname zijn eigen vlag hees en een onafhankelijke republiek werd. Srefidensi moest het begin zijn van een nieuw hoofdstuk: een land dat zichzelf vormgaf, vrij van koloniale bemoeienis. Vijf decennia later staat datzelfde land op een kruispunt. Niet mislukt, niet geslaagd, maar onaf. Geen somber verhaal, geen triomf. Suriname is vooral een land dat nog altijd zoekt naar wat het wíl zijn.

Hoge verwachtingen, wankel fundament

De onafhankelijkheid van 1975 werd geboren uit een haastige politieke overeenkomst. Nederland wilde afronden, premier Henck Arron wilde geschiedenis schrijven. Maar onder de feestvreugde lag een ongemakkelijke waarheid: Suriname begon als soevereine staat zonder solide fundament.

Een economie die vrijwel volledig steunde op bauxiet. Een politiek landschap dat al barstte van etnische spanningen. Een overheidsapparaat dat goed functioneerde zolang Den Haag de ruggengraat vormde en daarna op zichzelf moest leren lopen. De trots van dat moment was echt. De onzekerheid ook.

Van coup naar oorlog: de diepe wonde van de republiek

Toen in 1980 de militaire staatsgreep van Dési Bouterse de jonge democratie omver duwde, verdween de hoop op een stabiele start. Vrijheid maakte plaats voor angst.

En nog geen zes jaar later werd het erger. De Binnenlandse Oorlog (1986–1992) scheurde het land doormidden. Het Nationaal Leger tegenover het Junglecommando van Ronnie Brunswijk. Dorpen platgebrand. Vluchtelingen. Trauma’s die niet genezen door de tijd, alleen vervagen door stilte.

Die oorlog was geen randverschijnsel maar een fundamentbreuk. Hij liet een kloof achter tussen stad en binnenland. Een kloof die tot vandaag zichtbaar is in voorzieningen, kansen en vertrouwen.

Wat overeind bleef: de samenleving zelf

En toch is Suriname er nog. Niet dankzij stabiel bestuur, maar dankzij de kracht van zijn burgers. Mensen die bleven bouwen, al waren de middelen schaars. Ouders die bleven investeren in hun kinderen. Onderbetaalde leerkrachten die in krakkemikkige klaslokalen tóch bleven lesgeven. Kleine ondernemers die telkens weer opnieuw begonnen.

De cultuur bleef leven en bloeien. Sranan Tongo, ooit neerbuigend afgedaan als taki taki, groeide uit tot symbool van identiteit. De Caribische, Aziatische en Afrikaanse wortels bleven geen mozaïek, maar vormden een eigen, levendige Surinaamse cultuur.

En het bos, die stille reus, bleef overeind. Terwijl regenwouden elders werden leeg gekapt, bleef Suriname één van de groenste landen ter wereld. Niet alleen door beleid, maar door de menselijke en spirituele band die binnenlandgemeenschappen met het woud onderhouden. 

Wat misging: een patroon dat hardnekkig terugkeert
Vijftig jaar onafhankelijkheid laat ook een terugkerend patroon zien.

Economisch wanbeheer:
Elke periode van groei werd opgevolgd door instorting. Goud, bauxiet, leningen. De inkomsten leken telkens sneller te verdwijnen dan ze verschenen. Spaargeld verdampte, valuta’s stortten in, vertrouwen bleef kwetsbaar.

Politieke instabiliteit:
De democratie keerde terug, maar volwassen werd ze nooit. Regeringen wisselden, maar de bestuurscultuur veranderde langzaam. Te vaak werd macht een middel om te verdelen in plaats van te dienen.

Blijvende ongelijkheid:
Bewoners van het binnenland leven nog steeds alsof er twee landen bestaan: één met asfalt en voorzieningen, één met modderpaden en generatoren. De staat verschijnt vaak pas wanneer zij iets van hen nodig heeft, niet wanneer zij iets van de staat nodig hebben.
Maar het belangrijkste inzicht is dit: Suriname heeft vele kansen verspild, maar geen enkele is definitief verloren gegaan.

Een nieuwe mogelijkheid en een waarschuwing

Voor het eerst in lange tijd dient zich een realistische hoop aan: olie en gas voor de kust. Vanaf 2028 kunnen de inkomsten substantieel zijn. Ze kunnen scholen bouwen, wegen repareren, kassen moderniseren, ongelijkheid verkleinen. Maar ze kunnen het land net zo goed opnieuw verzwaren als oude gewoonten de overhand krijgen.

President Jennifer Simons vat die ambitie optimistisch samen: “We gaan onze rijkdom beschikbaar maken voor álle Surinamers.”

Het is een belofte die telt, maar pas als ze wordt gedragen door transparantie en discipline. Want de geschiedenis is hard: rijkdom zonder openheid wordt verdeeldheid. De olie is geen geschenk, maar een toets of Suriname eindelijk durft te breken met zijn verleden.

De diaspora: een vergeten bondgenoot
De diaspora is geen voetnoot. In Nederland woont een enorm reservoir aan expertise, investeringskracht en betrokkenheid. Zij kijken kritisch, vaak met pijn, maar nooit zonder liefde.

Als het bestuur betrouwbaarder wordt, zijn zij de eersten die zullen investeren, terugkeren of bouwen aan verbindingen die het land verder brengen. De toekomst van Suriname ligt niet alleen in Paramaribo, maar ook in Rotterdam, Amsterdam en Almere.

Vijftig jaar later

Suriname is geen mislukte staat, maar een onderbenut talent. Een ruwe diamant die te lang ongepolijst bleef. De komende vijftig jaar zijn de echte kans. Niet om gemaakte fouten weg te moffelen, maar om ervan te leren en eindelijk te bouwen.

Geen shortcuts, geen omwegen: gewoon vooruit, met vaste grond onder de voeten.
Dan kan Srefidensi uitgroeien tot wat het ooit beloofde te zijn: vrijheid met toekomst.

Eduard Hartgens