Gisteren speelde Suriname, ons Natio, een cruciale wedstrijd in het kader van de WK-kwalificatie. En heel Suriname keek mee. Niet alleen de voetballiefhebbers en de kenners, maar ook mensen die normaal niets met de sport hebben, zaten voor het scherm. Surinamers in het binnen- en buitenland, en zelfs niet-Surinamers met Surinaamse vrienden of wortels, waren verbonden in dat ene moment. Want op het veld stond onze trots: onze jongens, onze ambassadeurs, onze vlag op elf schouders die ons land vertegenwoordigden op wereldniveau.

De uitslag was niet wat we hadden gehoopt. Toch heeft Suriname - zelfs met de 3–1 nederlaag - op de wereldkaart gestaan. De naam Suriname is overal genoemd, ons land is zichtbaar geworden en onze selectie heeft tot het laatste fluitsignaal gestreden voor 600.000 Surinamers. Daar zijn we trots op.

Maar te midden van die trots was er ook een ander beeld dat we niet mogen negeren. Want al bij 2–0 zag ik zalen leeglopen. Groepen mensen stonden op uit teleurstelling, boosheid en moedeloosheid. Op social media begon het schelden, het vingerwijzen, het zoeken naar schuldigen. Terwijl onze nationale ambassadeurs tot het laatste moment bleven vechten voor ons, hadden veel van hun eigen supporters het al opgegeven.

En dát, Suriname, is een spiegel waar we niet langer omheen kunnen. Dit jaar vieren we 50 jaar staatkundige onafhankelijkheid. Een mijlpaal, maar ook een moment van bezinning. Want die houding die we zo vaak laten zien - het snel opgeven, het afhaken wanneer het moeilijk wordt, het “a no abi zin moro”, het zoeken naar schuldigen in plaats van oplossingen - is precies wat ons als land al jaren tegenhoudt. Het is tijd dat we dat patroon doorbreken.

Wij moeten een volk worden dat tot het laatste moment strijdt. Dat niet wegrent wanneer het tegenzit, maar juist dichter bij elkaar komt. Een volk dat het doel blijft zien, zelfs wanneer de weg moeilijker wordt. Dat geen tijd verspilt aan verwijten, maar verantwoordelijkheid neemt voor de rol die ieder van ons speelt, in welk stadium van de wedstrijd we ons ook bevinden.

Want gisteren, bij 3–0, hoorde ik woorden die niet passen bij een natie die vooruit wil. En toen de hoop toch oplaaide bij 3–1, toen we die ene bal erin kregen die ons nog een kleine kans gaf, waren velen al weg. Ze hadden de strijd al opgegeven, terwijl onze selectie bleef vechten.

Maar juist die ene goal geeft ons een belangrijke les: opgeven bij 2–0 is geen optie. Opgeven bij rust is geen optie. Doorgaan tot het laatste fluitsignaal is wat maakt dat we vandaag nog hoop hebben om vanuit de tweede plek iets te laten zien. Die mentaliteit die onze jongens op het veld toonden, moeten wij als volk overnemen - in onze banen, in onze functies, in onze huishoudens, in ons leiderschap en in onze dromen.

Of je nu president bent, minister, directeur, verpleegkundige, leerkracht, interieurverzorger, ondernemer of student: wat je doel ook is, het vraagt om volhouden tot het laatste fluitsignaal.

Een land bouw je niet door weg te lopen. Een land bouw je door te blijven staan, door te blijven geloven, door te blijven werken, door te blijven strijden. Gisteren speelde Natio, maar vandaag, morgen en de jaren die komen, moeten wíj spelen. Wij moeten tonen dat Suriname geen land is dat afhaakt, maar een land dat doorgaat.

Want op weg naar 51, 52, 53 en 60 jaar onafhankelijkheid hebben wij niets méér nodig dan één ding: eenheid, vastberadenheid en de wil om voor dit land te vechten.

Tot het einde. Tot het laatste fluitsignaal.

Wayne Telgt
Surinamer