De Chinalco-controverse heeft een fundamentele spanning blootgelegd tussen constitutionele beginselen en de politieke praktijk in Suriname. De tegenstrijdige verklaringen van de resident en de vicepresident over het bezoek van de CEO van het Chinese staatsbedrijf Chinalco wijzen niet alleen op communicatieve incoherentie, maar ook op een mogelijke constitutionele discrepantie. Dit roept de vraag op of de hoogste uitvoerende ambtsdragers hun ambtseed en de bijbehorende waarheidsplicht hebben nageleefd. In een rechtsstaat, waarin de president zowel symbool als waarborg van de constitutionele orde is, ondermijnt een dergelijke onenigheid de legitimiteit van het gezag en de normatieve kracht van de Grondwet.

De Surinaamse Grondwet (GW) bepaalt in artikelen 90 en 99 een duidelijk hiërarchisch model. De president is zowel staatshoofd als hoofd van de regering en belichaamt daarmee de eenheid van de uitvoerende macht. De vicepresident, geregeld in artikel 116 GW, voert de dagelijkse coördinatie over de Raad van Ministers uit, doch altijd onder het constitutionele gezag van de president. De ministeriële verantwoordelijkheid is functioneel gekoppeld aan de
presidentiële verantwoordelijkheid.

Beleidsdaden met buitenlandse implicaties (zoals het ontvangen van een delegatie van een buitenlands staatsbedrijf) vallen per definitie binnen het domein van de president, die het gezicht van Suriname in het internationale verkeer is. De president kan zich dan ook niet beroepen op onbekendheid met een gebeurtenis die onder haar constitutioneel mandaat valt, zonder daarmee impliciet het principe van politieke verantwoordelijkheid te ondermijnen.
Onwetendheid zou in dat geval wijzen op een systeemfout in de bestuurlijke coördinatie en kan, in extremis, worden opgevat als een tekort in de uitvoering van de presidentiële taak, zoals bedoeld in artikelen 90, 99 en 101 GW.

In de Chinalco-zaak stelde de vicepresident dat de president vooraf op de hoogte was van het bezoek, terwijl de president publiekelijk verklaarde geen of onvoldoende informatie te hebben ontvangen. Deze discrepantie wijst mogelijk op een intern conflict tussen de hoogste ambtsdragers van de uitvoerende macht, wat op zichzelf constitutioneel bedenkelijk is. De uitvoerende macht is in haar aard ondeelbaar; uiteenlopende verklaringen verstoren de interne samenhang en de uitdraging van collectieve verantwoordelijkheid.

Wanneer men ervan uitgaat dat de president daadwerkelijk niet was geïnformeerd, impliceert dit een ernstig staatsrechtelijk verzuim of een institutioneel falen in de keten van informatievoorziening. Als de president echter wel op de hoogte was, maar dit publiekelijk ontkende, rijst de vraag of sprake is van een bewuste misleiding van het volk. Dit zou kunnen worden opgevat als een schending van de ambtseed. Deze spanning tussen waarheid en gezag raakt de kern van constitutionele ethiek. 

De Surinaamse Grondwet bevat niet alleen formele bevoegdheden, maar ook impliciete integriteitswaarden die verankerd zijn in de ambtseed. Bij deze eed zweren de president en vicepresident hun functie "getrouw, naar waarheid en met een zuiver geweten" uit te oefenen. Deze eed is niet louter symbolisch, maar vormt een juridisch bindend document met afdwingbare normen, waarden en verplichtingen. Het niet naleven van deze verplichtingen kan, volgens artikel 90, lid 2, artikel 116, lid 2, en artikel 54, lid 2, sub e en f van de Grondwet, zowel staatsrechtelijke als civiel- en strafrechtelijke gevolgen hebben.

Inconsistentie of onwaarheid in publieke uitlatingen schendt niet alleen het vertrouwen van de burger, maar tast ook de legitimiteit van de Grondwet en het staatsgezag aan. De constitutionele implicatie van de Chinalco-zaak is dat de eenheid van regeringsbeleid, als fundamenteel uitgangspunt van de uitvoerende macht, is ondermijnd. 
Binnen het staatsrechtelijk paradigma geldt dat de regering als collectief orgaan handelt. Tegenstrijdige verklaringen van de president en de vicepresident kunnen dan worden opgevat als een ernstige aantasting van het beginsel van collegiale besluitvorming. Deze dualiteit creëert bestuurlijke onzekerheid, vergroot de politieke polarisatie en ondermijnt de geloofwaardigheid van constitutionele instituties.

Politiek gezien reflecteert de kwestie een dieperliggend democratisch probleem: een cultuur van informatie-asymmetrie, waarin onduidelijkheid en strategische ambivalentie instrumenteel worden ingezet. Dit vormt een bedreiging voor de normatieve dimensie van de Grondwet, die niet alleen regels bevat, maar ook waarden zoals transparantie, integriteit en waarheid. Wanneer deze principes ondergeschikt worden gemaakt aan politieke opportuniteit, transformeert het constitutionele kader tot een formele schil zonder morele substantiëring.
De Chinalco-controverse is geen triviale communicatieve misstap, maar een constitutioneel probleem.

De tegenstrijdige verklaringen tussen president en vicepresident leggen niet alleen de politieke verdeeldheid bloot, maar raken het grondwettelijke integriteitsvraagstuk waarover de Nationale Assemblée vragen moet stellen aan zowel de president als de vicepresident. In een rechtsstaat kan geen gezag bestaan zonder waarheid; waarheid vormt de zuurstof van legitimiteit. De Chinalco-controverse herinnert ons eraan dat de ware kracht van de Grondwet niet schuilt in haar tekst, maar in de oprechtheid waarmee haar principes worden beleefd.

K. (Chinta) Ramdhan