Onlangs las ik via online media een bericht van de huidige minister van Justitie en Politie, waarin hij onder meer aangaf dat zijn ministerie verantwoordelijk zou moeten zijn voor de aanschaf van wegmeubilair zoals vangrails, verkeerslichten en verkeersborden. Het bericht was in de context van de afhankelijkheid van de uitvoering van de taken van het ministerie bij de aanschaf van werkgerelateerde hulpmiddelen voor zijn ministerie.

Inzake het verkeer, de verkeersveiligheid en het beleid daaromtrent, zijn er twee departementen met een directe verantwoordelijkheid ten behoeve van het verkeer: het ministerie van Justitie en Politie met, naar mijn inzicht, de juridische verantwoordelijkheid en het ministerie van Openbare Werken en Ruimtelijke Ordening (OWRO) met de technische verantwoordelijkheid.

Het ministerie van OWRO heeft conform haar taakstelling onder meer de verantwoordelijkheid voor "de technische voorzieningen ten behoeve van het verkeer te land en het openbaar vervoer." Technische voorzieningen voor het verkeer komen mede voort uit de verkeerstechniek, die naast de civiele techniek en verkeerskundige aspecten de basis vormen bij het ontwerp, de bouw en inrichting van wegen, waarbij de verkeersveiligheid centraal dient te staan. In mijn perceptie ontstaat verkeerswetgeving vaak vanuit een technisch product. Wegen, rotondes, verkeersborden, verkeersregelinstallaties, vangrails enz. zijn technische producten die hun oorsprong vinden vanuit verkeerskundig, verkeerstechnisch en/of civieltechnisch oogpunt.

In een samenspel tussen technici en (verkeers)juristen dienen de verkeers- en civieltechnische producten vertaald te worden naar wetgeving, waarbij de technici het doel en de werkingssfeer van het product duidelijk omschrijven (voorbeeld: rotonde).

Bij het ontwerp van verkeersborden hoort naast de betekenis van verkeersborden ook de toepassing (welk bord in welke situatie) en de plaatsingssfeer (links, rechts of boven de rijbaan/rijstrook, voor of na een kruispunt enz.) benoemd c.q. vastgesteld te worden. Echter wordt er in de Surinaamse verkeerswet- en regelgeving alleen de betekenis van een verkeersbord belicht.

In de actuele versie van het Rijbesluit 1957, bijlage A verkeersborden, komen aantoonbaar nog onvolkomenheden voor betreffende de betekenis van verkeersborden. Mede in dit kader, en het feit dat er in Suriname nog verkeers- en wegsituaties voorkomen die niet ondervangen worden door verkeerswetgeving, zijn er in 2018 vanuit het toenmalige ministerie van Openbare Werken voorstellen gedaan om de verkeerswetgeving op diverse punten aan te passen en/of uit te breiden. Het betrof onder meer de betekenis, afmeting en categorisering van bestaande en nieuw ontworpen verkeersborden, belijning en markering, verkeerslichten, definities en verkeersmaatregelen.

De voorstellen zijn in 2019 en 2021 wederom verstuurd naar het ministerie van Justitie en Politie, maar tot heden is er nog geen concrete beoordeling c.q. formalisering. Dit heeft natuurlijk ook zijn weerslag op de kwaliteit van de rijopleidingen c.q. educatie en de verkeersveiligheid.

Het ministerie van Justitie en Politie dient te beseffen dat verkeerswetgeving onder meer van belang is voor het formuleren van ter zake doende civieltechnisch en technisch verkeersbeleid waar nodig, door het ministerie van OWRO.
Bij verkeersregelinstallaties (VRI’s, deze vallen niet onder wegmeubilair), ook wel verkeerslichten genoemd, ligt de verkeersregeltechniek ten grondslag. De toepassing, instelling en afstelling van verkeersregelinstallaties is mede afhankelijk van diverse (verkeerskundige) factoren (de grootte van het kruispunt, verkeersintensiteit, beschikbare data, de capaciteit van de huidige verkeersregelinstallatie enz.).

Het specialisme verkeersregeltechniek is in huis bij het ministerie van OWRO. Echter is de werking en staat van de huidige verkeersregelinstallaties niet te wijten aan onkunde, maar aan geringe aandacht en minimale investeringen ten behoeve van de technische voorzieningen voor het verkeer.

De focus van de minister van Justitie en Politie wordt mijns inziens nu verlegd naar het toe-eigenen van verantwoordelijkheden en bevoegdheden van andere departementen, terwijl er binnen de corebusiness van zijn ministerie nog veel winst valt te behalen.

Wij dienen te beseffen en te erkennen dat verkeersveiligheid, de planning en het beleid daaromtrent geen prerogatief is van het ministerie van Justitie en Politie, maar een gedeelde verantwoordelijkheid tussen primair de departementen met een juridische en technische verantwoordelijkheid en bevoegdheden voor het verkeer.

In mijn optiek dienen de bestaande specialistische departementen inzake het verkeer niet uitgehold, maar versterkt te worden met gerichte investeringen, en de nadruk te leggen op intensieve samenwerking om het ultieme doel – verkeersveiligheid – te realiseren en te consolideren.

Het bevorderen van de (subjectieve en objectieve) verkeersveiligheid dient mede vanuit een onderzoeks- en kennisbasis te geschieden. In dat kader de aanbeveling om het Verkeersveiligheidsinstituut te transformeren tot een Kennisinstituut voor Verkeer. Dit instituut zal zich onder meer moeten bezighouden met verkeersanalyses, dataverzameling, beleidsadvies, ontwikkeling van richtlijnen en standaarden, noodzakelijke kennis, contacten en samenwerking met verkeer-gerelateerde stakeholders.

Henk J. Wip