De verkiezingen van 25 mei 2025 hebben niet alleen een politieke aardverschuiving teweeggebracht, maar ook een veelzeggende realiteit blootgelegd: de macht in Suriname wordt verdeeld, niet op basis van gedeelde visie, maar op basis van rekenwerk. De Nationale Democratische Partij (NDP), die als voorlopige winnaar uit de stembus kwam, tekende inmiddels een intentieverklaring met onder meer NPS, ABOP, BEP, PL en A20. Deze brede coalitie, waar alleen de VHP buiten valt, lijkt meer op een noodgedwongen optelsom dan op een samenhangend regeringsblok met een doordachte koers voor de toekomst. En dat is problematisch.

Want Suriname bevindt zich in een buitengewoon kwetsbare economische positie. De schuldenlast is torenhoog, de inflatie blijft onverminderd doorwerken in de portemonnee van burgers, en ondanks grote beloftes van voorspoed dankzij offshore olie- en gasvondsten, blijft tastbare verbetering vooralsnog uit. De politieke instabiliteit en het ontbreken van een samenbindende visie kunnen de toch al fragiele fundamenten van het economisch herstel verder ondermijnen.

Voor kleine en middelgrote ondernemingen (KMO’s) - de ruggengraat van de Surinaamse economie - biedt deze politieke samenstelling weinig hoop. KMO’s hebben behoefte aan stabiliteit, duidelijke wet- en regelgeving, toegang tot financiering en een overheid die investeert in menselijk kapitaal en infrastructuur. Wat ze krijgen, is onzekerheid, bureaucratie, importbeperkingen en een fiscaal beleid dat eerder ontmoedigt dan ondersteunt. Tot dusver heeft de nieuwe coalitie geen enkel overtuigend signaal gegeven dat zij deze structurele knelpunten wil of kan aanpakken.

Dat is des te schrijnender nu Suriname op het punt staat een historisch moment te beleven met de eerste grote offshore olie- en gasprojecten. De zogeheten Final Investment Decision (FID) van grote energiebedrijven wordt gepresenteerd als een gouden kans voor lokale bedrijven. Maar dat is slechts het halve verhaal. Want deze industrie is geen open markt waar elke ondernemer met een goed idee welkom is. De sector wordt gedomineerd door kapitaalintensieve, technologisch complexe operaties die nauwelijks toegankelijk zijn voor lokale KMO’s, hoe ambitieus zij ook zijn.

KMO’s in Suriname beschikken zelden over de specialistische kennis, de schaalgrootte of de financiële slagkracht die nodig is om diensten of producten te leveren aan deze sector. De overheid heeft nagelaten om hierin te investeren - er zijn nauwelijks programma’s voor technische bijscholing, geen stimuleringsmaatregelen om partnerschappen met internationale bedrijven te bevorderen, en geen strategisch beleid om technologische overdracht mogelijk te maken. In plaats van bruggen te bouwen, worden drempels opgeworpen.

Wat deze situatie verergert, is de aanhoudende invloed van cliëntelisme. Vriendjespolitiek blijft een hardnekkig fenomeen, vooral bij het verdelen van contracten en toegang tot overheidsinformatie. Dit belemmert eerlijke concurrentie en vergroot de kansenongelijkheid. Eerlijke ondernemers - juist zij die het fundament zouden moeten vormen van een weerbare, lokale economie - worden zo structureel benadeeld.

Daar komt bij dat de overmatige focus op de olie- en gasindustrie een ander gevaar met zich meebrengt: mono-sectorale afhankelijkheid. De economie wordt kwetsbaar voor internationale prijsschommelingen en politieke instabiliteit in de sector. Dat maakt het land bijzonder gevoelig voor externe schokken, terwijl sectoren als landbouw, toerisme, ICT en de creatieve industrie nauwelijks beleidsmatige aandacht krijgen. Terwijl juist deze sectoren nodig zijn voor economische diversificatie en het opbouwen van een veerkrachtige middenklasse.

KMO’s zijn in dit geheel de zwakke schakels. Niet omdat ze zwak zijn, maar omdat ze in een systeem functioneren dat hen geen eerlijke kans biedt. De toegang tot krediet is beperkt, overheidsopdrachten zijn vaak niet transparant, en de belastingdruk is onevenwichtig verdeeld. Als olieprijzen dalen of buitenlandse investeerders afhaken, zijn het de KMO’s die als eerste de klappen vangen. En de overheid heeft tot dusver geen robuuste strategie ontwikkeld om hen hiertegen te beschermen.

Ook sociaaleconomisch dreigen de vruchten van de olie-industrie ongelijk verdeeld te worden. De rijkdom komt terecht bij een kleine elite en internationale bedrijven, terwijl het overgrote deel van de bevolking amper verbetering ziet in hun levensstandaard. Dit vergroot de sociale kloof en kan op termijn tot onrust leiden. Intussen trekt hoogopgeleid talent het land uit vanwege het gebrek aan perspectief, een verlies dat op lange termijn de capaciteit ondermijnt om zelf een sterke, kennisgedreven economie te bouwen.

Kortom, de coalitie-in-wording moet zich dringend bezinnen. De retoriek van kansen voor lokale bedrijven klinkt aantrekkelijk, maar is niet gestoeld op realistische beleidsmaatregelen. Wat nodig is, is een krachtige, coherente economische strategie die lokale KMO’s centraal stelt - niet alleen in woorden, maar in concrete actie: via investeringen in onderwijs, technologie, infrastructuur en eerlijke concurrentie. Zonder zo’n koers dreigt de oliebelofte te eindigen als een luchtkasteel. En blijft duurzame groei voor de meeste Surinamers een droom die steeds verder buiten bereik raakt.

Vincent Roep