Winston Ramautarsing, ex-voorzitter van de VES.
"Het zou naïef zijn om te stellen dat de twee door de Centrale Bank van Suriname (CBvS) gehouden valutaveilingen niet primair bedoeld zijn om de wisselkoers te beheersen", zegt econoom Winston Ramautarsing, voormalig voorzitter van de Vereniging van Economisten in Suriname (VES). Hij wijst erop dat het belangrijkste en ook zichtbare effect van de valutaveilingen de daling van de wisselkoers is. Deze is teruggebracht van boven de SRD 37, die verder dreigde te stijgen, naar ongeveer SRD 36.

De momenten van de veilingen – de eerste in april en de tweede in mei – zijn volgens Ramautarsing strategisch gekozen. "Zoals vaak gebeurt, vertoont de wisselkoers een stijgende trend vlak vóór en na de verkiezingen, afhankelijk van welke coalitie aantreedt. De vraag is dan ook: waarom pas nu, vlak voor de verkiezingen, en niet eerder? De koers was immers daarvoor al flink gestegen en bereikte bijna SRD 40 per Amerikaanse dollar. De laatste stijging ging van SRD 29 naar SRD 37. Een koersdaling is dus een direct effect van een valutaveiling”, zegt Ramautarsing in gesprek met Starnieuws.

De econoom benadrukt dat een valutaveiling in feite een vorm van interventie is op de valutamarkt, maar dat het hierbij gaat om geleende en niet verdiende middelen, bedoeld om economische schokken op te vangen. Als deze gelden nu worden gebruikt om te interveniëren, brengt dat de valutareserves in gevaar. Hij stelt dat de totale valutareserve van CBvS, die op ongeveer US$ 1,3 miljard wordt geschat, geen reële reserve is. Ongeveer US$ 800 miljoen daarvan behoort namelijk toe aan de lokale banken en staat bij de CBvS gereserveerd als een soort spaarpot – de zogenaamde valutareserve van de banken. De daadwerkelijke reserve van de Centrale Bank bedraagt dus iets meer dan US$ 500 miljoen, wat lager is dan de veilige ondergrens van US$ 600 miljoen het bedrag dat nodig is om drie maanden importen te dekken.

“Het zijn bovendien geleende dollars, die hoe dan ook moeten worden terugbetaald met rente. Die terugbetaling zal naar verwachting plaatsvinden met toekomstige inkomsten uit de olieproductie”. Ramautarsing is het eens met CBvS-governor Maurits Roemer dat Suriname, ondanks het aflopen van het IMF-programma, nog lang niet is waar het moet zijn qua economisch herstel. Volgens Ramautarsing heeft het herstelprogramma, dat met het IMF werd overeengekomen, op veel vlakken gefaald. “De koers is niet stabile anders was er geen interventie nodig, De instituten zijn niet versterkt, integendeel, de corruptie viert hoogtij en de OMO’s zijn een tikkende tijdbom. De nieuwe regering staat dus voor een reëel probleem tot ongeveer 2028, wanneer Suriname zal beginnen te profiteren van de oliedollars. Één van de grootste problemen is de jaarlijkse aflossing van US$ 400 miljoen aan schulden.

“We zullen opnieuw moeten onderhandelen over onze schuldenpositie, om deze te herschikken”, stelt hij. Het IMF heeft volgens hem wel bijgedragen aan het herstel van internationaal vertrouwen in Suriname, maar niet aan economische stabiliteit. De werkelijkheid aan het einde van het IMF-programma staat haaks op de uitspraken van president Santokhi, die stelt dat Suriname uit de problemen is. In werkelijkheid is de verdiencapaciteit van het land niet vergroot, is de productie niet gestimuleerd en is de schuldenlast fors toegenomen.

Het economisch advies van Ramautarsing aan de nieuwe regering komt overeen met dat van Roemer: er moet strikte discipline worden toegepast in het fiscale beleid. Er moet worden gewerkt aan het verhogen van de staatsinkomsten, onder meer door belastingheffing in sectoren waar nu nauwelijks wordt geïnd, zoals de goudsector. Er moet een betere inningdiscipline komen bij de Belastingdienst en de Douane. Daarnaast moet het overheidsapparaat dringend worden afgeslankt. Dit kan gepaard gaan met het stimuleren van de particuliere sector, waarbij overheidstaken en -diensten aan die sector worden overgedragen.