Column: Capaciteitskiesrecht en de vergissing
10 Nov 2021, 00:59
foto
Hans Breeveld


Naar aanleiding van mijn column van 27 oktober 2021 werd mij verbouwereerd gevraagd of ik mij niet had vergist door te schrijven: Er kan geen eis gesteld worden aan het opleidingsniveau van personen die zich kandidaatstellen; en het is dan ook nooit gebeurd in Suriname.  De vergissing lag echter bij de vragenstellers. Het blijkt dat het capaciteitskiesrecht – dat ooit in Suriname opgeld deed - door hen verkeerd begrepen is. Later in de week zou blijken dat nog veel meer personen de plank misslaan wat dit kiesrecht betreft. 

Maar eerst even een resumé. In 1866 werden de eerste verkiezingen in Suriname gehouden. Bij deze verkiezingen gold het censuskiesrecht. Degene die een bepaald bedrag aan belasting betaalde, mocht een stem uitbrengen. In 1936 werd het capaciteitskiesrecht ingevoerd. Vanaf toen mochten naast de kapitaalkrachtigen ook personen met een zekere scholing tot het kiezerskorps gerekend worden. Tot deze nieuwe groep kiezers behoorden personen die tenminste de uloschool of de ambachtsschool hadden doorlopen. In 1948 werd het algemeen kiesrecht ingevoerd. Vanaf toen gold als belangrijk criterium om te mogen stemmen de leeftijd. Personen die een bepaalde leeftijd hadden bereikt, mochten stemmen. Nu is dat 18 jaar. 

De Kieswet heeft steeds voorwaarden gesteld aan de kiezer, maar nimmer aan hen die zich kandidaat stelden of werden gesteld. Het is het prerogatief – voorrecht - van politieke partijen om geschikte personen als kandidaat voor te dragen. Om te voorkomen dat het voorrecht van de partij verwordt tot alleenrecht van enkele toppers of slechts één topper in de partij staat in artikel 53 van de Grondwet: … dat voorgedragen kandidaten voor de volksvertegenwoordigingen binnen de partijstructuren moeten zijn gekozen. Dit artikel stelt expliciet dat dit een van de criteria is om na te gaan of de interne organisatie van de partij democratisch is. Partijen dienen immers vóór en na verkiezingen – dus permanent – als democratische organisaties te functioneren. Hierdoor kunnen leden van een politieke partij middels eigen waarneming vaststellen welke leden – vanwege hun geëtaleerde deskundigheid c.q. performance  – hen op een waardige wijze zouden kunnen vertegenwoordigen in staatsorganen.

Zoals bekend kent Suriname 3 volks vertegenwoordigende organen. De Nationale Assemblee (DNA), de Districksraad (DR) en de Ressortraad (RR).
Degenen die worden afgevaardigd naar De Nationale Assemblee – het hoogste volksvertegenwoordigende orgaan - moeten aan tenminste 3 criteria voldoen. Zij dienen een ware vertegenwoordiger van het volk te zijn; zij moeten voldoende kennis bezitten om optimaal deel te kunnen nemen aan de beraadslagingen die moeten leiden tot wetgeving; en voldoende kennis bezitten om de regering te kunnen controleren. 

Het lijkt mij dat wij de tijd achter ons hebben gelaten waarbij – op incidentele basis - in het parlement gesproken wordt over bruggen, wegen, kanalen en wat dies meer zij, die in bepaalde gebieden van Suriname verwaarloosd worden. Er kan geen grens gesteld worden aan het formeel onderwijs dat aspirant kandidaten voor DNA tenminste genoten moeten hebben. Geen mulodiploma, middelbareschooldiploma of een bul van een academische opleiding. Het is namelijk mogelijk dat iemand maar weinig formeel onderwijs heeft genoten, maar als autodidact - zelfstudie – zich in de loop der tijd voldoende heeft weten te scholen.

Anderzijds zijn er personen die aangeven academische opleidingen te hebben voltooid - met veel titels voor en/of achter hun naam rondlopen -, maar aan hun optreden nimmer te merken valt dat zij de opleidingen - die zij zeggen genoten te hebben, ook daadwerkelijk genoten hebben. 
Ook zijn er personen die in het bezit zijn van achtenswaardige diploma’s, maar vaak zaken debiteren die kant noch wal raken. In deze gevallen geldt de Surinaamse zegswijze: leri no e puru don. 

En dan is er ook een categorie, wiens handelen hoofdzakelijk bepaald wordt door het voordeel dat zij kunnen halen uit hun standpuntbepaling. Voor hen wegen enge belangen zwaarder dan het belang van de natie. Het belang van de partij, het belang van de leider van hun partij of slechts de belangen van hun vrienden, familie of dat van hun zelf zijn doorslaggevend voor hun keuze. Voor dit opportunistisch handelen is men bereid het geweten tijdelijk of langdurig uit te schakelen. Dat personen die deze gedragingen etaleren eerder een verzwakking dan een versterking voor het parlement zijn, hoeft niet explicit gezegd te worden. 

Het ligt aan de burger om te waken dat geen minimaal opgeleide broeders en zusters als stoelverwarmers hun periode in het parlement uitzitten, maar ook zou er in het parlement geen plaats moeten zijn voor degelijk opgeleide personen, die het behartigen van hun eigen en groepsbelangen niet kunnen overstijgen. Het versterken van onze instituten moet steeds ons aller doel zijn.

Hans Breeveld
Advertenties