Flamingo’s in Bigi Pan
13 Apr 2018, 04:24
foto
Rode ibissen kleuren de lucht in Bigi Pan.


(Aangeboden)

Bigi Pan ligt in het noordwesten van ons land in het rijstdistrict Nickerie. Het is één van onze beschermde natuurgebieden en bevindt zich ten noordoosten van Nieuw-Nickerie, de hoofdplaats van Nickerie. ‘Bigi’ betekent in het Sranan ‘groot’. Het woord ‘pan’ dat gebruikelijk vertaald wordt met ‘meer’ (watervlakte) heb ik in die betekenis noch in de Dikke Van Dale noch in het Prisma Sranan woordenboek kunnen achterhalen. Het is mij daarom niet duidelijk hoe de betekenis etymologisch verklaard moet worden. Ik ging er in het verleden steeds van uit dat het om een Sranan woord ging.

Wie een bezoek wenst te brengen aan Bigi Pan, hierna ook te noemen de Pan, moet dat doen via het 8 kilometer lange Jamaerkanaal, dat bereikt kan worden via de Nickerierivier. Het kanaal begint bij een sleephelling, die speciaal geconstrueerd is om de bootjes die vanuit de Nickerierivier komen het kanaal in te slepen.
Bigi Pan heeft een oppervlakte van ongeveer 135.000 hectaren, waarvan de helft uit water bestaat (Ter vergelijking: Paramaribo heeft een oppervlakte van 182 km² (18.200 ha). Dit betekent dat Bigi Pan bijna zeven en een halve maal zo groot is als Paramaribo!).

Het water van de Pan is brak, hetgeen betekent dat het zoet noch zout is. Dit lijkt op het eerste gezicht wat vreemd, daar het meer niet in rechtstreekse verbinding met de zee staat. Het komt echter voor dat het zeewater bij hoge vloed de Pan instroomt en zich daarbij vermengt met het oorspronkelijke zoete water. Maar ook de verzilte bodem zorgt voor het brakke effect. De Pan kan ook aangeduid worden als een lagune (ondiep meer aan de kust, al of niet met zee in verbinding staand, of een inham die van de zee is afgesloten door zand, rotsen of koraalrif).
Het gebied is rijk aan flora, maar nog meer aan fauna. Met name vogels (120 soorten), krabben, garnalen en allerlei soorten vissen zoals snoek en kwie-kwie en in het bijzonder tilapia. Deze laatste vissoort is kunstmatig in de Pan gebracht en heeft de overige vissoorten overvleugeld.

De grote attracties zijn echter de flamingo’s die onderscheiden moeten worden van de rode ibissen, die in groten getale voorkomen. Maar ook de aalscholver, in Suriname bekend onder de naam ‘duikelaar’ of dukrudoksi wordt aangetroffen in het gebied. Rode ibissen en flamingo’s vormen echter de grootste trekpleister voor toeristen om de Pan te bezoeken. Dit gold ook voor de schrijver die uitgenodigd was om deel uit te maken van een gezelschap, dat op 5 april 2018 de Pan zou bezoeken met de bedoeling er een overnachting te maken. De meeste bezoekers houden het echter op een dagtocht, daar de overnachtingfaciliteiten maar in beperkte mate aanwezig zijn en voor de doorsnee bezoeker wat aan de dure kant. Het zijn vooral de buitenlandse toeristen die er een nacht doorbrengen.

Onze tocht begon vroeg in de ochtend in Nieuw Nickerie, waarbij vooraf het transport per boot (grote korjaal) was geregeld. De reis van Nieuw-Nickerie naar de sleephelling van het Jamaerkanaal bedroeg ongeveer een kwartier. De bootsman tevens gids, Maneh genaamd, liet alle passagiers uitstappen en inspecteerde vervolgens de sleephelling waarop metalen rollers lagen, die het mogelijk moesten maken dat de boot ‘de sprong’ kon maken vanuit de oever van de rivier naar het kanaal. Dit was op zich een avontuur dat door ons met belangstelling werd gadegeslagen. Maneh voer een aantal meters terug en manoeuvreerde de boot op kundige wijze naar de richting van de helling, niet met de bedoeling er in één keer overheen te gaan, maar het in een zodanige positie te brengen dat het met mankracht over de helling geduwd kon worden.

Daar de boot vrij zwaar beladen was, lukte het Maneh niet de klus alleen te klaren. Er was daarom geen andere mogelijkheid dan dat het mannelijk deel van het gezelschap hem een handje moest helpen. Gelet op de hoge leeftijd van de betrokkenen was dat geen gemakkelijke opgave. Desondanks lieten de senioren zien nog over een redelijke fysieke conditie te beschikken. Met vereende krachten lukte het om de boot veilig naar het Jamaerkanaal over te brengen. De reis over het kanaal naar ons logeergelegenheid duurde ongeveer een uur. Hierbij konden wij genieten van het prachtige natuurschoon van de omgeving. Onderweg zagen wij verschillende vogelsoorten waarbij de grote zwermen sabakoe’s de meeste indruk maakten. Maar in de bomen zagen wij ook apen, die op behendige wijze van tak tot tak sprongen en - hoe kan het ook anders - apenkuren naar ons maakten.

De grote verrassing voor mij was echter de naar binnenlandse begrippen luxueuze logeergelegenheid die op het meer zelf gebouwd is. Een vernuftige constructie van in het water geheide walabapalen vormde het draagvlak van het uit prachtig bewerkte parwa en mangrovehout opgetrokken bouwwerk. Als je bedenkt dat al het materiaal per korjaal vervoerd moet worden en er slechts beperkte menskracht aanwezig is, dan moet respect opgebracht worden voor de mensen die voor een dergelijk resultaat gezorgd hebben. Behalve ons onderkomen waren er nog verscheidene andere gebouwen op het meer zichtbaar.

In Suriname is het niet gebruikelijk dat ondernemers in de toerisme sector van overheidswege enige vorm van subsidie ontvangen. Mijn eerste vraag na aankomst was daarom te vragen naar de eigenaar die de naam bleek te hebben van “Mandje” Pawiroredjo. Hij was echter niet aanwezig en kon dus mijn complimenten niet in ontvangst nemen. Ook voor de redelijk verwende toerist, onder wie de auteur valt, is het aangenaam vertoeven daar het bouwwerk over verschillende ruimten beschikt, waaronder enkele slaapkamers met bedden. Daarnaast is er accommodatie voor personen die er de voorkeur aan geven om in een hangmat te slapen met een schitterend uitzicht op het water. Het gebouw kent twee goed doortrekkende toiletten en één badkamer, die niet voorzien is van een douche, maar er is wel voldoende water aanwezig voor degenen die zich willen reinigen.

Tot mijn aangename verrassing waren er geen muskieten en mampieren. Dit kan liggen aan de tijd van het jaar (april), maar ook aan de koele bries die over het meer waait. Het belangrijkste doel van onze reis was de fauna van de Pan te bewonderen, in het bijzonder de rode ibissen en de flamingo’s. Sommigen vinden dat het om benamingen gaat van dezelfde soort vogels, maar dat is niet het geval. De rode ibis, in Suriname ook korkori genoemd, is een felrode vogel met een gebogen snavel. In de Pan komen ook witte ibissen voor die er echter minder spectaculair uitzien dan hun rode soortgenoten. De rode ibis (Eudocimus ruber) heeft een felrode kleur, terwijl de flamingo (Phoenicopterus Roseus) licht roze van kleur is. Flamingo’s zijn trekvogels die niet het gehele jaar door in de Pan voorkomen. Wie de flamingo’s wil zien, moet daarom eerst informeren of die op dat moment daadwerkelijk aanwezig zijn.

Maneh deelde ons mede dat de beste tijd om de vogels te bewonderen de namiddag is, net voor de schemering invalt. De flamingo’s zijn dan in kolonie aanwezig, terwijl de ibissen (zowel rode als witte) zich klaarmaken om de nacht door te brengen in de bomen. Vanuit ons kamp was het een half uur varen om in de buurt van de vogels te komen. Maneh moest zijn buitenboordmotor uitschakelen en legde ons het zwijgen op om de vogels niet af te schrikken. Vanaf een afstand van ongeveer 100 meter hadden wij een prachtig zicht op het schouwspel dat zich voor onze ogen afspeelde. Helaas konden wij met onze mobieltjes van zo ver geen scherpe foto’s maken.

De grote groepen flamingo’s stonden op majestueuze wijze aan de oever van het meer, terwijl zij met hun lange snavels naar voedsel zochten, dat voornamelijk bestaat uit krabben, kleine visjes en garnalen. (Naar ik begrepen heb, vinden zij de Surinaamse garnaal de lekkerste ter wereld!). Sommigen beweren dat de roze kleur van de flamingo mede te danken is aan het nuttigen van garnalen die dezelfde kleur hebben.
De flamingo’s bleven niet op één plaats staan, maar paradeerden als geroutineerde flamenco danseressen op de oever, daarbij hun hals op charmante wijze naar achter werpend. Terwijl wij naar dit spektakel keken, werd onze aandacht getrokken door grote zwermen korkori’s die over onze hoofden vlogen om zich daarna te nestelen op één van de bomen aan de oever. Plotseling leek het alsof de bladeren van kleur verschoten. Het groene bladerdek was veranderd in een felrood geheel afgewisseld met de witte kleur van de andere soortgenoten. Wij konden onze ogen niet geloven. Wat een pracht!

Één van de aanwezigen slaakte de kreet: “Zijn we nog in Bigi Pan of in het paradijs?”.
Schertsend antwoordde ik: “Nee, Bigi Pan, Paradise bezoeken wij morgen.”
Na een stevig ontbijt ondernamen wij de volgende ochtend de terugreis naar Nickerie. Onderweg kwamen wij een bootje tegen helemaal gevuld met planken. De bootsman zat eenzaam in het vaartuig op weg naar zijn werk om het nog niet afgebouwde waterpaleisje te voltooien. Maneh riep ons toe: “Dit is Mandje, de eigenaar!”.
Ik kon Maneh nog net toeroepen, om Mandje te vragen even te stoppen, zodat ik hem alsnog kon complimenteren en veel succes toewensen. Op bescheiden wijze dankte Mandje mij en wel, tot mijn verrassing, in het Sarnámi met een onvervalst Nickeriaans accent. Zelfs in de huidige crisissituatie zijn het deze jonge ondernemers die de hoop vormen voor een betere toekomst van ons land.

Zwaar onder de indruk van wat ik heb meegemaakt, eindig ik met een ode aan de Pan, ludiek maar toch, naar ik hoop, dichterlijk:
O Bigi Pan, koningin der Surinaamse Pannen (meren),
zelfs de luchtwortels van de parwa en mangrove snakken naar adem
bij het zien van uw oogverblindende schoonheid!


Carlo Jadnanansing
Paramaribo, 12 april 2018.

Met dank aan mijn jongere broer, Henk Jadnanansing voor de professionele organisatie van de reis en Derryck Ferrier voor de technische informatie waarvan gebruik gemaakt is in dit artikel.

Advertenties