Buitenlands beleid: Wie maakt en wie besluit? (slot)
25 Feb 2018, 08:24
foto
Surinaamse studenten betogen massaal tegen de bezetting van Tigri door Guyana 1967/1968.
(Archieffoto: Rudie Alihusain)


Iedere president moet mede worden beoordeeld op enkele fundamenten van zijn buitenlandse politiek. Buitenlands beleid geeft de doelen aan die staatshoofden/regeringsleiders besloten hebben te volgen in een bepaalde bilaterale of multilaterale relatie of situatie, alsmede de middelen die ingezet moeten worden om die doelen te bereiken. Zonder een goed uitgestippeld strategisch raamwerk kan het buitenlands beleid van een land verzanden in een zig-zag koers. Deel 1 is zaterdag gepubliceerd.

door Rudie Alihusain

Bij het ontstaan van de Republiek Suriname werd de buitenlandse politiek en diplomatie bepaald door een beperkte groep van topambtenaren en uit de Nederlandse dienst overgekomen, van origine Surinaamse diplomaten, rondom regeringsleider Henck Arron. In principe is vanaf 1975 de buitenlandse politiek van Suriname het privilege gebleven van de regeringsleider/president en zijn adviseurs, zijn kabinet en soms ook zijn coalitiepartners. De inbreng van het parlement/De Nationale Assemblee is verwaarloosbaar, hetgeen ook geldt voor het diplomatieke apparaat.

Van de vier uit de algemene verkiezingen sedert 1987 voortgekomen presidenten, heeft de huidige president, de heer D.Bouterse, het diepst zijn stempel gedrukt op de buitenlandse politiek van Suriname.
Legerleider Bouterse - maar defacto de bepaler van de ontwikkelingen in Suriname - had op een vergadering van de Socialistische Internationale in juli 1981 in Grenada een toespraak gehouden met als titel On the road to progress and socialism. Hij plaatste de staatsgreep van 1980 in de context van de strijd van de uitgebuite en bedrogen massa’s van Suriname. Die strijd zou bij de overwinning resulteren in een bevrijde Surinaamse socialistische gemeenschap. Deze opstelling bracht in die periode van de Koude Oorlog, het Oost-West conflict binnen de Surinaamse landsgrenzen.

Politieke partijen zoals de RVP en de PALU kregen samen met de militairen de gelegenheid te participeren in het bestuur van het land; Errol Alibux van de PALU was premier en minister van Buitenlandse Zaken toen hij medio 1983 Nederland bestempelde als Surinames grootste vijand. In 1984 werden PALU en RVP door Bouterse op een zijspoor gezet, omdat zij het land economisch niet hadden geholpen, integendeel de 'Surinaamse Revolutie' was met deze twee partijen mede aan het stuur vastgelopen.
Bouterse ging op zoek naar onafhankelijke intellectuelen die hij vond in de persoon van Willem Alfred Udenhout, die zijn sporen had verdiend in de Surinaamse onderwijswereld. Udenhout werd premier en minister van Buitenlandse Zaken, en luidde eigenlijk de doodsklok in voor links-Suriname met zijn opvattingen dat er in Suriname toen geen plaats was voor personen en partijen met hun 'verwarrende en vervreemdende retoriek, dogmatische formules, ideologisch narcisme en factiezucht'.

In de samenstelling van het kabinet Udenhout in 1984 – er waren vertegenwoordigers van het bedrijfsleven en vakbeweging erin opgenomen - kon al worden gezien dat Suriname naar het midden van het politieke spectrum aan het schuiven was. Het was een bevestiging van het falen van de 'Surinaamse Revolutie' en luidde ook een verandering in van de buitenlandse politiek van het land.
De regeringen van Suriname na 1984 – Udenhout, Radhakishun en Wijdenbosch - ontdeden de buitenlandse politiek van het land van de linkse, anti-imperialistische retoriek. Zij volgden een meer pragmatische koers, hun aandacht was gericht op het verbeteren van het internationale imago van Suriname, het herstellen van de betrekkingen met het Westen, met name, Nederland, de Verenigde Staten van Amerika en Frankrijk en het uitbouwen van de relaties met de Derde Wereld.

Met het aantreden van president Shankar en Venetiaan hield Suriname deze gematigde en pragmatische koers aan tot 1996 toen Jules Wijdenbosch, één van de coryfeeën van Bouterse’s NDP, het bestuur van het land in handen kreeg. Het raam om de buitenlandse politiek van Suriname via president Wijdenbosch te beïnvloeden, was weer open voor Bouterse.

Medio 1996 verklaarden zowel president Wijdenbosch als de Nederlandse minister van Buitenlandse Zaken, Hans van Mierlo, dat beide landen naar een constructieve en zakelijke relatie zouden streven. Maar in de loop van 1997 veranderde de vriendelijke en goede-bedoelingen-toon van de twee bewindslieden. In Nederland werd Bouterse veroordeeld vanwege vermeende drugsgerelateerde activiteiten en via Interpol werd een internationaal arrestatiebevel tegen hem uitgevaardigd.
Wijdenbosch sprong in de bres voor Bouterse, in een ontmoeting op neutraal terrein in Brazilië eiste de Surinaamse president van Hans van Mierlo dat Nederland het opsporingsbevel moest intrekken. Dat is niet gebeurd. President Wijdenbosch wilde vervolgens overleg met premier Kok ter bespreking van de 'grijze vlekken in de relatie met Nederland'. Ook dat is niet gebeurd. De komst van minister Pronk in 1997 voor het beleidsoverleg werd afgelast, hij was voorlopig niet welkom in Suriname.

Wat in Nederland en bij delen van de Surinaamse gemeenschap heel duidelijk werd, was dat tegen het einde van de twintigste eeuw, president Wijdenbosch de zaak Bouterse had verheven tot een nationale zaak. De belangen van privé burger Desi Bouterse werden gelijkgesteld aan de nationale belangen van de Republiek Suriname. Bij de viering van 22 jaar onafhankelijkheid in 1997 verklaarde president Wijdenbosch dan ook dat de relatie met Nederland vertroebeld was.

Ronald Venetiaan, de opvolger van Jules Wijdenbosch in 2000, erfde van zijn voorganger een vertroebelde relatie met Nederland, die hij in de periode tot zijn aftreden in 2010 in grote mate wist te herstellen. Venetiaan volgde tijdens zijn bestuursperiode een buitenlandse koers,waarvan de essentie was, dat Suriname een land was van geringe afmetingen met beperkte middelen en menskracht, daarom het was verstandig om met alle landen vriendschappelijke betrekkingen te onderhouden. Oude vrienden moesten worden gekoesterd, terwijl de weg openstond voor het maken van nieuwe.

In 2010 won Desi Bouterse de verkiezing tot president. President Bouterse nam nu zelf het roer in handen, want volgens de Surinaamse grondwet is de president het hoofd van de buitenlandse politiek van Suriname. Bouterse had nu alle ruimte om het buitenlands beleid volledig naar zijn hand te zetten.
Voorspelbaar was dat president Bouterse zijn anti-Nederlandse opstelling weer zou oppakken. Reeds bij zijn inauguratie werd de toon gezet i.e. geen plaats/stoel voor de Nederlandse ambassadeur. De sedert 2010 vacante post van een Surinaamse ambassadeur in Nederland is tot heden niet ingevuld. Eind 2010 zei Bouterse voor de Surinaamse gemeenschap in New York dat het opraken van de Nederlandse ontwikkelingsgelden het grootste geschenk was dat Nederland ooit aan Suriname kon geven. Nederland wees in zijn ogen te vaak met de neo-koloniale vinger naar Suriname. Zijn land zal geen winstobject meer zijn voor belangengroepen buiten Suriname. Suriname doet liever zaken met China en Venezuela, zei hij toen. Een ambassade in Duitsland en Frankrijk zouden worden geopend. De poort naar Europa zou niet Nederland zijn, maar Frankrijk.

Verwachtbaar was dat Bouterse, in de avondschemering van zijn leven, zijn oude linkse sympathieën weer zou etaleren door het aanhalen van de banden met Castro’s Cuba en Chavez’ Venezuela. Een nieuwe vriend werd gevonden in Obiang’s Equatoriaal Guinee.
De Amerikanen hebben zich weleens afgevraagd waarom Suriname bevriend was/is met regeringen die de Verenigde Staten niet goed gezind zijn. In de periode 1980 – 1987 waren dat Cuba, Nicaragua en Libië, tegenwoordig kunnen genoemd worden Venezuela, Ecuador en Bolivia. De intieme verbondenheid met deze landen maakte dat tegenover oud-ambassadeur Wim Udenhout, de Amerikaanse permanente vertegenwoordiger bij de Verenigde Naties, Jeane Kirkpatrick, ooit de opmerking maakte "we respect genuine non alignment, but we don’t want anyone to be non- aligned against us”.

De vraag die gesteld moet worden is hoe deze anti-Nederlandse opstelling van Desi Bouterse verklaard moet worden? Hoe is het mogelijk dat Bouterse zijn adepten zover krijgt dat zij accorderen dat de belangen van hem i.e. van een privé burger boven de nationale belangen van de staat Suriname worden gesteld. Welke rationele argumenten kunnen worden aangevoerd op basis waarvan sommige Surinamers hiervan overtuigd zijn geraakt? Kan een percentage van de Surinaamse bevolking worden genoemd die het eens is met deze koers vis-à-vis Nederland?

Is Bouterse zijn boosheid of rancune te verklaren vanwege zijn veroordeling door een Nederlandse rechtbank en het Interpol opsporingsbevel? Zou hij zonder die veroordeling een andere houding jegens Nederland hebben aangenomen?
Of zijn er gebeurtenissen uit zijn jeugdjaren toen hij opgroeide in het door Nederlandse fraters geleide Bonifaas internaat, die een anti Nederlandse attitude hebben gevoed? Hebben negatieve ervaringen gedurende zijn jaren in het Nederlandse leger rancuneuze gevoelens aangewakkerd? Heeft Nederland, dat via kolonel Valk zijn 1980 coup ondersteunde hem, later laten vallen? Sedert wanneer koesterde Bouterse anti-koloniale sentimenten, voor of na de coup?
Zou Bouterse niet moeten weten dat - na bijna veertig jaar meegedraaid te hebben in de nationale en internationale politiek - een belangrijke, wijze les is: 'never hate your enemies, it will affect your judgement'.
Misschien kan onderzoek door onze historici, sociologen en psychologen antwoorden opleveren, voor de hierboven gestelde vragen zodat begrepen kan worden waarom Bouterse deze opstelling vis-a-vis Nederland heeft ingenomen.

Voorlopig wil ik concluderen dat iedere president erft wat zijn voorganger heeft nagelaten. Iedere president moet mede worden beoordeeld op enkele fundamenten van zijn buitenlandse politiek zoals: heeft hij gedaan wat hij beloofd heeft? Heeft hij de eventuele vijanden van zijn land verzwakt? Heeft hij de vriendschappen van zijn land verbreed en versterkt? Heeft hij een rationeel i.e. goed gedetailleerd plan ontwikkeld voor de beste behartiging van de belangen van het land? Heeft hij het land geleid in de juiste richting? Laat hij het land achter in een betere positie dan toen hij aantrad?

De toekomst zal moeten uitwijzen hoe president Bouterse de plaats van Suriname in de wereld heeft weten te definiëren en of zijn nalatenschap ten aanzien van de buitenlandse politiek een langer leven beschoren zal zijn dan zijn eigen presidentschap.
Advertenties

Monday 06 May
Sunday 05 May
Saturday 04 May
Friday 03 May