De Resolutie niet begrepen
03 Jul 2016, 09:55
foto


Vol spanning en enthousiasme wachtte ik tot de Resolutie van 29 juni 2016 (nader te noemen de Resolutie) openbaar werd om na te gaan op grond waarvan een beroep is gedaan artikel 148 Grondwet. Nadat de Resolutie is gepubliceerd, las ik het met stijgende verbazing, omdat nagenoeg alle argumenten op grond waarvan een beroep is gedaan op artikel 148 GW feitelijk en/of juridisch onjuist zijn. Ik voelde me daarom genoodzaakt om mijn bevindingen te delen en zal ik de relevante artikelen van de Resolutie puntsgewijs bespreken.

Artikel 1 sub d
In dit artikel wordt geconcludeerd dat de Krijgsraad in het vonnis van 9 juni 2016 heeft geconstateerd dat het nog niet instellen van het Constitutioneel Hof een inbreuk doet op artikel 10 Grondwet. Blijkens de Resolutie zou deze redenering van de Krijgsraad onjuist zijn. Indien dit de overweging was van de Krijgsraad, zou het inderdaad een incorrect argument zijn. Echter is dit helemaal niet de conclusie of constatering van de Krijgsraad, maar een totaal andere. In het vonnis de dato 11 mei 2012 is bepaald dat de vervolging wordt geschorst tot het constitutionele vraagstuk, zijnde: is de amnestiewet een inmenging in de strafzaak ex artikel 131 Grondwet’, is beantwoord. Het Constitutioneel Hof zou ingevolge artikel 144 Grondwet bij uitstek het bevoegde orgaan zijn om deze vraag te beantwoorden. Sinds de schorsing zijn vier jaren verstreken en is het Constitutioneel Hof tot heden niet ingesteld. De Krijgsraad heeft geoordeeld dat op grond van de gerechtvaardigde belangen van partijen en het beginsel dat een rechtszaak binnen redelijke termijn moet worden beslecht zij zich noodzakelijk acht de rechtsvraag te beantwoorden. Echter is dit niet hetgeen een inbreuk doet op artikel 10 Grondwet, maar het onderstaande.

De verplichting tot behandeling van zaken binnen een redelijke termijn, is een van de grondrechten die verankerd is in artikel 10 Grondwet. Artikel 10 Grondwet bepaalt dat: Eenieder heeft bij aantasting van zijn rechten en vrijheden aanspraak op een eerlijke en openbare behandeling van zijn klacht binnen redelijke termijn door een onafhankelijke rechter. Blijkens artikel 1 sub d van de Resolutie zou niemand een klacht hebben ingediend tegen de zeer lange behandeling en/of schorsing van de zaak. Volgens de Resolutie zou de Krijgsraad daarom niet bevoegd zijn om ambtshalve te toetsen of dit grondrecht van belanghebbende partijen zou zijn aangetast.

Dit uitgangspunt van de Resolutie is volstrekt onjuist, omdat het helemaal niet waar is dat niemand een klacht heeft ingediend. De nabestaanden hebben niet maar één, maar liefst twee klachten ingediend. Op 29 augustus 2014 is een klacht ingediend bij de OAS, waarbij de nabestaanden in essentie stellen dat de verdachten niet deugdelijk worden vervolgd. Verder hebben de nabestaanden in juli 2015 conform artikel 4 Wetboek van Strafvordering (SV) een klacht ingediend bij het Hof van Justitie. Op basis van deze klacht heeft het Hof bij vonnis van 27 november 2015 de Procureur-Generaal (PG) bevolen om met onmiddellijke ingang te vorderen dat de schorsing wordt opgeheven en de vervolging wordt voortgezet.

De klacht die de aanleiding is van dit vonnis heeft geleid tot de uitspraak van 9 juni 2016. Het is dus een feit dat er wel klachten zijn ingediend. Niet alleen artikel 10 Grondwet, maar ook artikel 8 lid 1 van het Inter-Amerikaans Verdrag Inzake de Rechten van de Mens en artikel 14 van het Internationaal Verdrag inzake Burger en Politieke Rechten (Bupo) bepalen dat zaken binnen een redelijke termijn moeten worden behandeld. Aangezien over de vervolging van de zaak een klacht is ingediend, heeft de rechter daarom ook terecht getoetst als voornoemde bepalingen zijn geschonden. Nu de vervolging vier jaren was geschorst en de zaak in zijn geheel inmiddels 14 jaren duurt, is de behandeltermijn alles behalve redelijk en is in strijd gehandeld met genoemde artikelen. De conclusie die uit het vonnis moet worden getrokken, is dus niet dat het enkel ontbreken van het Constitutioneel Hof strijdig is met artikel 10 Grondwet zoals gesteld in de Resolutie, maar is het de onredelijk lange termijn van de behandeling van de zaak die tot gevolg heeft dat artikel 10 Grondwet, artikel 8 lid 1 van het Inter-Amerikaans Verdrag Inzake de Rechten van de Mens en artikel 14 van het Internationaal Verdrag inzake Burger en Politieke Rechten (Bupo) niet is nageleefd.

Artikel 1 sub f
Dit artikel van de Resolutie luidt: Dat het fundamenteel onjuist is dat de Krijgsraad artikel 137 lid 3 van de Grondwet heeft gebruikt om artikel 1 van de gewijzigde Amnestiewet te toetsen aan artikel 131 lid 3 van de Grondwet.’’ Ook dit artikel is feitelijk onjuist. Op pagina 4 van het vonnis heeft de Krijgsraad letterlijk beslist: ‘’De Krijgsraad heeft voor het ontlenen van de bevoegdheid tot het beantwoorden van bedoeld vraagstuk gebruik gemaakt van de haar krachtens de bepalingen in de Grondwet toekomende constitutionele bevoegdheid. In dit kader verwijst de Krijgsraad naar artikel 137 van de Grondwet. De Krijgsraad heeft hierbij dus juist expliciet gebruik gemaakt van zijn bevoegdheid zoals neergelegd in artikel 137 Grondwet.

Artikel 1 sub e
Blijkens dit artikel zou de Krijgsraad op grond van artikel 131 lid 3 Grondwet de Amnestiewet onbevoegdelijk hebben getoetst. Dit artikel is wederom een onjuiste interpretatie van het vonnis. De Krijgsraad heeft op pagina 4 van het vonnis letterlijk bepaald dat zij gebruik maakt van zijn bevoegdheid krachtens artikel 137 Grondwet en geen toetsing doet, maar slechts nagaat als er in strijd is gehandeld met dit artikel, hetgeen kan leiden tot buiten toepassing verklaring van de Amnestiewet. Om deze vraag te beantwoorden is verwezen naar artikel 131 Grondwet, dat voorschrijft dat inmenging in de zaak verboden is. In de Amnestiewet is bepaald dat indien personen aan wie amnestie is verleend worden vervolgd, het Openbaar Ministerie (OM) onmiddellijk niet ontvankelijk moet worden verklaard. Aangezien de strafzaak in een zeer vergevorderd stadium in behandeling was bij de Krijgsraad, is een wet die plotseling bepaalt dat het OM niet ontvankelijk moet worden verklaard, een duidelijke inmenging. Hiernaast heeft de Krijgsraad conform artikel 10 Grondwet overwogen dat de zaak niet binnen een redelijke termijn is behandeld, zoals in het bovenstaande uitgelegd.

Op basis van het voorgaande komt de motivering van de grondslag van het besluit van de Krijgsraad op het volgende neer. Artikel 137 Grondwet is het fundament op grond waarvan het besluit is genomen om de Amnestiewet buiten toepassing te verklaren. Voor de onderbouwing waarom de rechter een beroep heeft gedaan op artikel 137 Grondwet, is verwezen naar artikel 131 jo 10 Grondwet. Van een toetsing aan artikel 131 Grondwet is dus helemaal geen sprake. In tegenstelling tot de bepaling in artikel 3 sub b van de Resolutie, heeft de rechter geen enkele wet inhoudelijk getoetst of beoordeeld. De Amnestiewet is slechts buiten toepassing verklaard ex artikel 137 Grondwet.

Artikel 3 sub f
Het gevaar van de Staatsveiligheid is in dit artikel omschreven. Hierbij is aangegeven dat de afgelopen tijd gebleken is dat er een ernstige toename is van burgerlijke ongehoorzaamheid. Verder zouden burgers veroordelingen negeren en handelen in strijd met wettelijke bepalingen. Door deze situatie zouden er gewelduitbarstingen kunnen plaatsvinden. In hoeverre het reëel is dat deze zaken daadwerkelijk tot een bedreiging van de Staatsveiligheid zouden kunnen leiden, zou eerst onderzocht en vastgesteld moeten worden, alvorens dit als een vaststaand feit wordt aangenomen.

Het besluit
De Resolutie eindigt met het besluit dat met inachtneming van artikel 148 Grondwet de PG is bevolen om met onmiddellijke ingang de vervolging te doen beëindigen. Artikel 148 Grondwet bepaalt dat in het belang van de staatsveiligheid de Regering in concrete gevallen aan de PG bevelen kan geven met betrekking tot de vervolging. Om een gegrond beroep te doen op dit artikel is de hoofdvoorwaarde dat de staatsveiligheid in gevaar dient te zijn. In de Resolutie is niet gedegen gemotiveerd waaruit de bedreiging van de staatsveiligheid precies bestaat en is dit evenmin aannemelijk gemaakt. In het algemeen gewag maken van 'toenemende' burgerlijke ongehoorzaamheid en dat er geweldsuitbarstingen kunnen plaatsvinden, is ongefundeerd insinuaties in de eter gooien om zodoende een gevoel van onbehagen te scheppen die geen grondslag heeft, behalve de geslagen Resolutie zelf. Artikel 148 Grondwet is dan ook niet van toepassing.

Op grond van al het bovenstaande moet geconcludeerd worden dat de Krijgsraad de Grondwet netjes heeft nageleefd en zich aan alle bepalingen heeft gehouden en gehandeld heeft conform haar bevoegdheid gegeven in artikel 137 Grondwet. De Krijgsraad zorgt dus geenszins voor verstoring van de drie machten conform de trias politicas leer. De Resolutie is daarom –door mij- niet begrepen.

Mr. Serena N. Essed
Advertenties

Sunday 05 May
Saturday 04 May
Friday 03 May