Column: Gastoptreden
28 Mar 2013, 02:00
foto
Diederik Samwel


De dag begon dan wel met een interview maar in de loop van de middag moest ik er toch aan geloven. Onvermijdelijk. Na mijn afspraak ging ik bij goede vrienden langs die op hun beurt bij goede vrienden langs gingen. De gastvrouw was zo blij me te zien dat ze me spontaan besprenkelde met zoet parfum. Even later kwamen bara’s met tayerblad en tomatenchutney op tafel, gevolgd door roti doks. Vooruit, een koud biertje van eigen bodem erbij. Tja, dan kon ik de gastheer natuurlijk niet weigeren om hem aansluitend te vergezellen naar een feestje verderop.

Daar zag het groen en geel van de familie, buren, vrienden en bekenden. Op het erf vlogen de verfbommetjes me om de oren. Op de dansvloer was het net iets drukker dan aan de bar. Aan lange tafels rijst, kip, bara, roti, phulauri, doksen en krabu. Een déjà-vu? Het had er alle schijn van.
Ooit, een jaar of acht geleden, had ik gehoor gegeven aan de uitnodiging van mijn goede vriend B. om deze keer écht Holi te komen vieren. Een mooi feest tenslotte waar het goede het kwade overwint en iedereen zich opmaakt voor een nieuw begin.

Nadat ik uit de taxi was gestapt stond ik een paar minuten met mijn ogen te knipperen. Op het mooiste voetbalveld van Suriname zag ik her en der hossende, rennende en zingende mensen. Jong en oud, in alle denkbare kleuren. Er waren wilde achtervolgingen met poederbussen en waterpistolen. De muziek was oorverdovend en iedereen scheen allergisch voor lege glazen.
Als Amsterdammer had ik een paar keer carnaval meegemaakt en volgens getuigen had ik daar best aanleg voor. Maar dit festijn was een ander verhaal. Ik overwoog rechtsomkeer te maken. Niet meteen - dat zou van onbeleefdheid getuigen - maar na drie kwartier kon ik er wel tussenuit knijpen, vond ik. Dan had ik mijn gezicht laten zien en daarna zou die feestende en hossende massa zich zonder mij ook prima vermaken.

Vermoedelijk liep mijn aarzeling nogal in de gaten. Een vrolijk gekleurde vrouw begon zorgvuldig mijn gezicht in te smeren, wenste mij Shubh Holi en wilde vervolgens mijn naam weten. Die werd haar bijna te veel. ‘Didi, de man heet Didi! A no kan!’ Prompt werd ik aan iedereen voorgesteld en tot eregast gepromoveerd. De meeste feestgangers hadden een hoop Didi’s meegemaakt in hun leven maar deze Didi sloeg alles.

Zo langzamerhand ben ik er trouwens aan gewend om ook in Suriname mijn naam te dragen. Nog steeds roepen voetbalmati’s voor de training dat ze overdag weer een hele bende Didi’s hebben gezien maar dat ze vanavond dan eindelijk de Didi te zien krijgen met wie ze tenminste een fatsoenlijk balletje kunnen trappen.
Dus gaf ik mij na anderhalf uur gewonnen tijdens de Phagwa-viering. Probleem was alleen hoe ik die avond vanuit Wanica weer thuis zou komen. Zelf had ik na verloop van tijd ook het een en ander achter de kiezen maar ik was scherp genoeg om vast te stellen dat een autorit voor het gros van de aanwezigen te veel gevraagd was. Als ze al bij machte zouden zijn om eerst hun sleutels en vervolgens hun auto terug te vinden. Ik informeerde links en rechts naar betrouwbare chauffeurs maar dat kwam mij op verbaasde blikken te staan. Naar huis kon ik altijd nog. Er zouden nog zeker vier bandjes optreden die stuk voor stuk tot de Surinaamse top behoorden. Dat mocht ik onder geen beding aan mij voorbij laten gaan. Whiskietje nog? Ach, ik stel mijn medemens niet graag teleur en zo verkeerd was die whisky niet.

De bands wisselden elkaar af zonder dat ik het merkte. Dat moest mijn onbekendheid met het genre zijn. Drie uur later vond ik een oplossing voor mijn vervoersprobleem. Van de laatste muziekformatie zou ik een lift krijgen. Aardige gasten die weliswaar regelmatig aan een fles zaten te lurken maar nog vrij vast op hun benen stonden.

De laatste tonen stierven weg, de instrumenten gingen in de koffer en we reden het terrein af. Vanzelfsprekend konden ze mij afzetten op Uitvlugt. Op één voorwaarde: aan de Nieuwweergevondenweg hadden ze nog een optreden. Een enkel setje en daarna zouden we weer verder rijden. Wie was ik om te weigeren?
Het busje stopte midden op het erf. Binnen brandde er geen licht. Na een paar keer toeteren werd een shutter opengeklapt. ‘Hé, de band! Ja man, poku de!’ Binnen vijf minuten gingen overal ramen en deuren open, stroomden ook de buren toe en was het erf gevuld. De bandleden pakten snel hun instrumenten en een van hen drukte mij een tamboerijn in handen. Of ik even de percussie voor mijn rekening kon nemen.

Na vier nummers kregen we een daverend applaus, verse roti’s en een koud biertje tegen de ergste dorst. Ik incasseerde schouderklopjes van de bandleden en mensen uit het publiek kwamen mij de hand schudden. Toch leek het me niet verstandig ook hier mijn naam prijs te geven. Als ik niet oppaste moest ik elk jaar mee op tournee. En zo muzikaal ben ik helemaal niet.

Diederik Samwel
Advertenties