Medisch-juridische vragen aan begin en einde van het leven
22 Jun 2017, 03:36
foto
Carlo Jadnanansing


Ons leven moeten wij beschouwen als een lening van de dood
en de slaap is de dagelijkse rente
Arthur Schopenhauer (1788 – 1860)


Op 26 mei 2017 hield prof. mr. Joep Hubben een druk bezochte lezing voor het FHR Institute for Social Studies getiteld: Enkele medisch juridische vragen aan het begin en einde van het leven. De inleider is hoogleraar aan de Rijks Universiteit Groningen en tevens verbonden aan het Advocatenkantoor Nysingh Advocaten.
Het onderwerp euthanasie geniet, anders dan in Nederland, in Suriname blijkbaar geen grote belangstelling. Nederland kent sinds 2002 de ‘Wet Toetsing Levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding’ (WTL), kortweg Euthanasiewet genoemd.

Suriname kent nog steeds geen Euthanasiewet, terwijl het een publiek geheim is dat het in de praktijk vaker is voorgekomen dat medici actief of passief eraan medegewerkt hebben dat patiënten vroegtijdig van een ondraaglijk lijden zijn verlost. Indien dit laatste juist is, dan valt het handelen van de persoon die mede gewerkt heeft aan het voortijdig sterven van de patiënt op eigen verzoek, onder de werking van de artikelen 347 en 349 Surinaams Wetboek van Strafrecht (doodslag/moord).

In Nederland is euthanasie en hulp bij zelfdoding ook na het intreden van de WTL nog strafbaar (art 293 en 294 Ned. Wetboek van Strafrecht). Uitsluitend een arts die de zorgvuldigheidseisen heeft nageleefd en de euthanasie of hulp bij zelfdoding heeft gemeld, kan met succes een beroep doen op de bijzondere strafuitsluitingsgrond die in de euthanasiewet staat beschreven.

Prof. Hubben begon zijn betoog met enkele interessante cijfers uit Nederland per 2015. Hieruit blijkt dat euthanasie in 4,5 % van het aantal sterfgevallen voorkomt. Er waren in dat jaar 5516 meldingen van actieve levensbeëindiging op verzoek. Het meldingspercentage bedroeg 80%. Van de 5516 gevallen vonden 4409 thuis plaats. Hieruit kan worden geconcludeerd dat de meeste betrokken personen er de voorkeur aan geven om in hun vertrouwde omgeving het leven te laten.
Ten aanzien van de aard van de aandoeningen die een reden vormen voor euthanasie, staat kanker met 4000 gevallen op de eerste plaats.

Zoals hiervoor vermeld is ook in Nederland levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding in beginsel strafbaar. Voor niet-strafbaarheid is vereist dat voldaan moet worden aan de wettelijk vastgestelde zorgvuldigheidseisen en dat melding aan de gemeentelijke lijkschouwer heeft plaatsgevonden. Voor de strafbaarheid van de medicus die betrokken is bij euthanasie staat ter beoordeling of gehandeld is in een noodtoestand in de zin van een conflict van plichten. Enerzijds bestaat de plicht om het leven te beschermen en anderzijds bestaat er een plicht om in te grijpen bij ondraaglijk lijden.

De zorgvuldigheidseisen waaraan voldaan moet zijn, zijn de navolgende:
- vrijwillig en weloverwogen verzoek van de patiënt;
- uitzichtloos en ondraaglijk lijden;
- geen redelijke andere oplossing;
- medische zorgvuldige uitvoering;
- raadplegen van tenminste één onafhankelijk arts;
- melding bij gemeentelijke lijkschouwer.
De beoordeling van de vraag of de arts zorgvuldig heeft gehandeld, is door de WTL opgedragen aan regionale toetsingscommissies, samengesteld uit artsen, juristen en ethici. Indien een regionale commissie tot het oordeel komt dat de arts zorgvuldig heeft gehandeld, is de zaak daarmee afgedaan. Komt de commissie tot het oordeel dat onzorgvuldig is gehandeld, dan wordt de zaak verwezen naar het Openbaar Ministerie. De afgelopen drie jaar is dat ruim dertig keer gebeurd maar heeft dit, opmerkelijk genoeg, niet geleid tot enige vervolgingshandeling van de zijde van het Openbaar Ministerie.

Voltooid leven
De discussie over het voltooide leven is in Nederland nog zo actueel dat het in 2017 zelfs voor sommige politieke partijen een breekpunt heeft gevormd bij de pogingen om een nieuw kabinet te formeren.
De discussie is echter niet nieuw, maar begon in 1991 toen de Nederlandse rechtsgeleerde (oud hoogleraar te Leiden) Huib Drion het voorstel deed om een hypothetische pil te fabriceren, waarmee een (hoog)bejaarde die ‘klaar is’ met het leven, op humane wijze een eind daaraan zou kunnen maken op een zelfgekozen tijdstip.
Opgemerkt kan worden dat een dergelijk medicament tot op heden niet bestaat in Nederland.
In dit verband bracht prof. Hubben het arrest (uitspraak) van de Hoge Raad in de zaak Brongersma (HR 24 december 2002) ter sprake. In deze zaak ging het om de vraag of euthanasie ook gerechtvaardigd is in gevallen waarin er sprake is van levensmoeheid. Deze vraag is door het hoogste rechtscollege in Nederland ontkennend beantwoord. De HR was van mening dat er sprake moet zijn van een medisch geclassificeerde somatische of psychische ziekte om euthanasie of zelfdoding te kunnen rechtvaardigen. In feite heeft de Hoge Raad dit standpunt herhaald in het recente arrest in de zaak Heringa (14 maart 2017). Heringa had zijn 99-jarige stiefmoeder geholpen bij zelfdoding.

Volgens de inleider heeft onderzoek in Nederland uitgewezen dat de WTL vrij goed functioneert. De artsen hebben vertrouwen in de toetsingsprocedure en voldoen overwegend aan hun meldingsplicht (20% van de gevallen van euthanasie wordt niet gemeld). Opmerkelijk is verder dat in de gevallen waarin de commissie concludeert tot onzorgvuldigheid, het Openbaar Ministerie tot nu toe niet tot enige vervolgingshandeling is overgegaan.

De groep met een voltooid leven en actieve doodswens die niet gerelateerd is aan medische problematiek, is klein, zoals de commissie Schnabel in 2016 overtuigend heeft aangetoond. Het huidige wettelijk kader in Nederland met open geformuleerde normen biedt voldoende mogelijkheden voor oplossingen in voorkomende gevallen. Een stapeling van ouderdomsklachten kan aanleiding zijn tot uitzichtloos en ondraaglijk lijden, mits er een medische grondslag hiervoor is. Op grond van het voorgaande is er volgens de spreker onvoldoende reden om voor de problematiek van het voltooid leven een afzonderlijke wettelijke regeling tot stand te brengen.

Levensbeëindiging gehandicapte pasgeborenen
In Nederland bedraagt het aantal geboorten per jaar circa 190.000. De sterfte in het eerste levensjaar is ongeveer 1050. Levensbeëindiging door tussenkomst van een medicus geschiedde naar schatting in circa 10-20 gevallen.
Volgens Hubben is voor een verzoek tot levensbeëindiging bij gehandicapte pasgeborenen vereist dat er sprake moet zijn van uitzichtloos en ondraaglijk lijden, waaraan het kind echter niet spontaan overlijdt.

Enkele vragen die volgens de spreker in dit verband rijzen zijn:
1. Hoe zit het met de rechtsbescherming van de pasgeborenen?
2. Wie beslist over de levensbeëindiging: de arts of ouders?
3. Wie toetst: is melding nodig en waarom?

Hubben wijst er op dat het recht op leven beschermd wordt door de grondwet en internationale verdragen en dat levensbeëindiging niet op verzoek, strafbaar is.
In 2007 is in Nederland, mede op sterk aandringen van de kinderartsen, een toetsingscommissie ingesteld door de ministeries van Justitie en Volksgezondheid, Welzijn en Sport met als taak advies uit te brengen aan het Openbaar Ministerie. Deze commissie heeft beoordelingscriteria vastgesteld waarvan de belangrijkste zijn dat er sprake moet zijn van een uitzichtloos en ondraaglijk lijden naar heersend medisch inzicht.
Verder moet er instemming zijn van de ouders met de levensbeëindiging na volledige informatie over diagnose en prognose en gezamenlijke overtuiging dat er geen redelijk alternatief bestaat. In een periode van tien jaar is er echter maar een enkel geval van levensbeëindiging bij deze commissie gemeld. In die zin heeft de commissie dus niet voldaan aan de breed gevoelde behoefte aan meer openheid over dit, letterlijk, vitale onderwerp.

Slot
Tot slot kwam de spreker tot de volgende constateringen:
- euthanasie komt voor het overgrote deel voor bij kankerpatiënten;
- palliatieve sedatie (het toedienen van onder andere slaapmedicatie tijdens de stervensfase van een patiënt als het overlijden binnen één tot twee weken wordt verwacht) is hiervoor een goed alternatief;
- voltooid leven is vooral een politieke issue;
- het is van belang dat er allereerst overeenstemming moet bestaan onder de medisch professionals over centrale normen; als die overeenstemming ontbreekt, is van toetsing weinig te verwachten;
- de in Nederland, met veel regelgeving, opgezette toetsingsprocedures hebben niet steeds tot het gewenste inzicht in de praktijk geleid.

Tijdens de vragenronde stelde discussieleider en directeur van het FHR, Mr. Hans Lim A Po sr. de vraag aan de aanwezigen of het wenselijk geacht wordt of ook in Suriname de discussie over euthanasie op gang gebracht wordt. Het leek erop dat de aanwezigen, althans een belangrijk deel ervan, dit op prijs stellen.
Hopelijk kan dit artikel daartoe een bijdrage leveren.

Carlo Jadnanansing
Paramaribo, 21 juni 2017.


Met dank aan prof. mr. Joep Hubben voor het kritisch doorlezen van de tekst en het maken van kanttekeningen, die in dit artikel zijn verwerkt.
Advertenties

Tuesday 19 March
Monday 18 March
Sunday 17 March