De beslissing van het Hof van Justitie op 9 december de voorlopige hechtenis van vijf Inheemse mannen uit Pikin Saron te schorsen, wordt door hun raadslieden Pamela Karg,  Murwin Dubois en Milton Castelen omschreven als een juridisch noodzakelijk en rechtsstatelijk onvermijdelijk. “De beslissing van het Hof bevestigt dat het recht boven emoties moet staan”, zegt Castelen aan Starnieuws. 

De schorsing (voorlopige invrijheidstelling) volgt op een gemotiveerd verzoekschrift dat de advocaten op 21 oktober indienden. Daarin vroegen zij het Hof de mannen in vrijheid te stellen nadat eerdere verzoeken waren afgewezen.
Twistpunt

Eerder had het Openbaar Ministerie (OM) zich fel verzet tegen vrijlating, onder meer door te stellen dat de mannen verdacht worden van zware misdrijven en dat hun terugkeer in de gemeenschap maatschappelijke vrees zou oproepen.

Volgens de raadslieden waren deze argumenten onhoudbaar. Zij benadrukken dat voorlopige hechtenis in het Surinaamse recht niet bedoeld is als straf, maar als een zwaar middel dat slechts mag worden ingezet wanneer concrete risico’s bestaan. “Beperking van die vrijheid is alleen mogelijk wanneer een verdachte heeft geprobeerd te vluchten, getuigen te beïnvloeden of het onderzoek op een andere manier te ondermijnen. Deze omstandigheden zijn bij de vijf Inheemse mannen nooit aan de orde geweest,” benadrukken de raadslieden. Volgens hen hadden de betrokken rechters in eerdere fases van het proces al tot vrijlating moeten overgaan. Er was dus geen juridische basis om hen langer vast te houden.”

Achtergrond 
De Pikin Saron-zaak heeft zich in de afgelopen periode ontwikkeld tot één van de meest besproken strafzaken in Suriname. De vijf mannen worden beschuldigd van betrokkenheid bij een dodelijk incident tijdens een escalatie tussen Inheemse bewoners en derden die zich in het gebied zouden bevinden zonder toestemming van de lokale gemeenschap.
De Inheemse gemeenschap voerde aan dat de verdachten handelden binnen een ontstane conflictsituatie die mede voortkwam uit voortdurende inbreuken op hun woon- en gebruiksrechten. Mensenrechtenorganisaties bekritiseerden het strafrechtelijk optreden, omdat dat volgens hen niet los gezien kan worden van de achterliggende strijd om grondrechten.

De voorlopige hechtenis werd in hun ogen disproportioneel toegepast, waardoor de zaak uitgroeide tot een symbool van de bredere discussie over Inheemse rechtsbescherming in Suriname. De advocaten brachten deze bredere context ook naar voren in hun argumentatie: de grote maatschappelijke steun voor de vijf mannen, de organisatiegraad van de Inheemse beweging en de internationaal erkende rechten van Inheemse volken.

Tijdens de zesde zitting van de behandeling in hoger beroep besloot het Hof uiteindelijk de voorlopige hechtenis te schorsen. Volgens de raadslieden toont deze stap dat het Hof oog heeft voor de juridische normen die gelden, zowel nationaal als internationaal.

Door het verzoek van 21 oktober in te willigen, voorkwam het Hof dat de door de advocaten gestelde rechtsinbreuken langer zouden voortduren. Voor de nabije toekomst betekent dit dat de vijf mannen hun hoger beroep in vrijheid mogen afwachten, zoals in de rechtsstaat het uitgangspunt hoort te zijn. 

De advocaten zien de beslissing als meer dan een uitkomst in één zaak; zij noemen het een correctie binnen de Surinaamse strafrechtspleging. Volgens hen bestaan er in het Surinaamse strafrecht bepalingen én praktijken die in strijd zijn met internationale verplichtingen, vooral met betrekking tot, de toepassing van voorlopige hechtenis, de beoordeling van risico’s voor het strafproces en de toetsing van wettelijke bepalingen aan internationale verdragen.

De verdediging verwijst daarbij naar artikel 106 van de Grondwet, waarin staat dat Surinaamse wetten geen toepassing mogen vinden wanneer zij botsen met internationale verdragen die voor iedereen verbindend zijn. 
“Wij hopen dat het Hof met deze beslissing duidelijk maakt dat wettelijke bepalingen die strijdig zijn met verdragsrecht, niet langer blind toegepast mogen worden, verwoord Castelen het gezamenlijk standpunt van de verdediging. 

De schorsing van de voorlopige hechtenis wordt daarom gezien als een principieel signaal: dat strafvorderlijke maatregelen niet gebaseerd mogen zijn op emoties, maatschappelijke druk of traditionele werkwijzen, maar op juridische normen die voor alle verdachten gelden.