Generatieslang wordt het gefluisterd in districten, in de volkswijken van Paramaribo en de dorpen langs de rivieren: "Als je eenmaal bij de overheid werkt, ben je veilig." Schoonmaakster, wachter, leerkracht, beleidsmedewerker, arts of zelfs minister – het maakt niet uit. Zolang je naam maar op de loonlijst van lanti staat, ben je verzekerd van een beetje rust in het hoofd. 

Voor tienduizenden Surinamers is een ambtenarenbaan geen roeping, maar een reddingsboei in een leven vol onzekerheden. Een verzekering tegen ziekte. Tegen honger en vergetelheid. Want buiten het overheidsapparaat is er weinig om op terug te vallen. De AOV is te laag om van te leven. Ziektekosten zijn ondraaglijk voor wie geen verzekering heeft. En wie in het binnenland woont, moet soms uren varen of lopen om een verpleegpost te bereiken – als die er al is.

Dus klopt men aan bij de overheid, vaak letterlijk. Want het alternatief is hosselen, zwijgen, of hopen dat 'luku san e kon moro'. En bij elke regeringswisseling, elke nieuwe combinatie van partijen, staan er weer mensen klaar. Met CV’s, met briefjes, met hoop. Niet voor macht of prestige – maar voor een bord eten. Voor een schooluniform, voor medicijnen, die ook niet altijd te krijgen zijn met een SZF-recept.

Maar hoe lang nog? Hoeveel mensen kan het staatsapparaat blijven opnemen, zonder onder zijn eigen gewicht te bezwijken? We weten al jaren dat het apparaat te groot is, te log en te duur. En toch groeit en kraakt het systeem. Wat ontbreekt, is visie. Moed. En vooral: respect. Niet het soort respect dat buigt voor macht, maar dat gelooft in de waarde van iedere burger. Surinamers zijn niet lui. Ze zijn creatief, vindingrijk, strijdlustig. Wat ze missen, is een Staat die hen ondersteunt zonder hen te knechten. Een beleid dat hen ziet, en hen serieus neemt.

Transparantie is dan geen luxe. Het is noodzaak. Zolang beslissingen in het duister worden genomen, blijft corruptie bloeien. En wie eerlijk werkt, wordt keer op keer ingehaald door wie connecties heeft. Stel je voor: een overheid die kleiner wordt, maar krachtiger. Die geen loonslaven creëert, maar zelfstandige burgers ondersteunt. Met echte training, lokale productie, zorgcoöperaties, begeleiding in plaats van betutteling. Niet op papier. Niet in dikke rapporten. Maar in de realiteit van straat en savanne. In volkswijken waar jongeren rondhangen zonder doel. In dorpen waar ouders hun kinderen laten slapen zonder te weten wat er morgen op tafel komt.

Verandering moet tastbaar worden. Van Dyumu tot Kwamalasamutu. Van de kampongs in Commewijne en Saramacca tot de polders van Nickerie. Overal leven mensen die nauwelijks rondkomen, maar het niet opgeven. Ze wonen op plekken waar drinkwater geen vanzelfsprekendheid is, waar lessen onder een boom worden gegeven, en waar zorg ver weg is. Maar daar, in al die stilte, klopt het hart van Suriname. Deze mensen vragen geen privileges. Ze vragen niet om gunsten. Ze vragen om kansen. Om gehoord te worden. Om mee te mogen doen.

De nieuwe regering heeft beloofd het anders te doen. Meer transparantie. Minder verspilling. Geen plek meer voor wie steelt van de gemeenschap. Maar beloftes wegen pas zwaar als mensen in Moengo, Tepu, Albina of Godo Olo het verschil voelen in hun dagelijks bestaan. Een waardig leven mag geen loterij zijn, en geen beloning voor loyaliteit aan een partij. Het moet een fundament zijn van beleid. Want zolang waardigheid een gunst blijft in plaats van een recht, blijft Suriname steken in zijn eigen belofte.

Nu is het moment om te kiezen voor een ander pad. Voor een Suriname waar transparantie, rechtvaardigheid en menselijkheid geen slogans zijn, maar dagelijkse praktijk. Een regering die het vertrouwen wil verdienen, moet niet regeren over mensen – maar mét hen. 

Nita Ramcharan