Koppel riskeert 18 jaar cel

Officier van justitie Bibian Tjin Liep Shie heeft tegen Sarafina M. en haar vriend Franky J. maandag achttien jaar cel geëist, omdat zij de taxichauffeur Jeetindra Sohan zouden hebben beroofd en vermoord. Op 25 april 2020 omstreeks 08.45 uur kwam het bericht bij de politie dat het slachtoffer met steekverwondingen aan de Magnesiumstraat was.

De politie begaf zich ter plekke voor het instellen van een onderzoek. Een man werd liggend op zijn buik midden op de weg aangetroffen. Zijn lichaam was besmeurd met bloed en hij vertoonde geen teken van leven meer.

Een beveiligingsman verklaarde dat hij de wacht hield bij de toenmalige voorzitter van De Nationale Assemblee, Jennifer Simons. Hij zat in het wachthuisje en zag op een gegeven moment een voertuig stoppen. Hij hoorde een harde klap. Hij liep naar buiten en zag dat een grijze wagen was gestopt. Hij zag een man liggend op zijn buik op het wegdek. De beveiligingsman liep naar het voertuig toe, maar dit reed met gierende banden weg.

Het slachtoffer had steekverwondingen in zijn linkerborst, rechter sleutelbeen, rechterbovenarm en rechterzij. Sarafina M. had taxichauffeur Sohan gebeld om haar op te halen. Zij haalden samen Franky J. op en reden naar een rustige buurt waar Franky J. de chauffeur heeft gewurgd. Hij haalde een dolkmes uit zijn tas en bracht Sohan enkele steken toe. Hij vroeg Sarafina M. hem te helpen het slachtoffer vast te houden. Sarafina M. zou hem hebben geholpen. Zij zijn in de auto van het slachtoffer gereden naar de Magnesiumstraat en trokken de taxichauffeur eruit. Zij hebben hem op straat gezet en zijn weggereden in de auto van de man, die zij zouden verkopen.

De drie andere mannen, Martillio K, Stephano M en Geronymo S, hebben ook aandeel gehad bij de beroving. Zij moesten zorgen voor de verkoop van de gestolen wagen. Tjin Liep Shie heeft tegen Martillio K en Stephano M vier jaar cel geëist. Tegen Geronymo S. is tien jaar cel geëist.

Rechter Cynthia Valstein-Montnor heeft advocaten Maureen Nibte, Radjesh Bhoewar en Harold Belfor in de gelegenheid gesteld op 28 maart te pleiten.