Constitutioneel Hof over Amnestiewet
08 Feb 2022, 20:50
foto


In SJB 2021 nummer 3 is een bijdrage opgenomen van mr.dr. H. Fernandes Mendes
(de auteur of HFM) getiteld: Beschouwingen bij oordeel Constitutioneel Hof over Amnestiewet.

Het Constitutioneel Hof van Suriname (CH) vindt zijn grondslag in de wet Constitutioneel Hof, (SB 2019, no 118), welke in oktober 2019 door de president is bekrachtigd en in februari 2020 in werking getreden. In SJB 2021 nummer 2 is reeds een artikel opgenomen van HFM getiteld: Het Constitutioneel Hof van Suriname, waar breedvoerig is ingegaan op de geschiedenis en het ontstaan van dit Hof.

Het CH heeft zich in zijn eerste openbare zitting dd. 22 juli 2021 uitgesproken over het verzoekschrift ingediend over toetsing van de Amnestiewet (AW) aan de Grondwet en internationale verdragen. De AW werd getoetst aan de Grondwet, het Internationaal Verdrag inzake Burger en Politieke rechten (IVBPR), en het Amerikaans verdrag inzake de Rechten van de Mens. Een belangrijke overweging in het besluit is dat vanwege de verwevenheid niet alleen de betwiste wijziging van de Amnestiewet in 2012, maar ook de Amnestiewet als zodanig – S.B. 1992 no 68 – aan toetsing wordt onderworpen. Het Hof constateert vervolgens dat enerzijds het verlenen van amnestie op grond van artikel 72 g GW is toegestaan, maar dat anderzijds het toekennen van amnestie vooral internationaal omstreden is. Onder meer wordt verwezen naar het bepaalde in artikel 131.3 GW, dat elke inmenging inzake opsporing en vervolging in zaken aanhangig bij de rechter verbiedt.

Naast toetsing aan relevante verdragen wordt ook expliciet getoetst aan een aantal grondwettelijke bepalingen. Interessant is de uitleg van het Hof bij artikel 131 lid 3 GW. Dit artikel verbiedt elke inmenging inzake opsporing en vervolging. De bevinding van het Hof is dat het verbod op inmenging zich ook richt tot de wetgever. Belangrijk is ook de toetsing aan artikel 14 van de grondwet: ‘Eenieder heeft het recht op leven. Dit recht wordt beschermd door de wet”.

Het Hof concludeert in een lange zin dat de in 2012 gewijzigde Amnestiewet gelet op haar beoogde doelstellingen, en de daaraan verbonden rechtsgevolgen van straffeloosheid bij het schenden van het recht op leven, “onverenigbaar zijn met de bescherming van het aan artikel 14 grondwet ten grondslag liggend belang, nu dat belang door de gegeven voorzieningen van amnestieverlening teniet wordt gedaan”. Het Hof toetst ook aan artikel 10 van de GW, waarin kortweg is geregeld dat eenieder bij aantasting van zijn rechten en vrijheden aanspraak maakt op toegang tot een onafhankelijke en onpartijdige rechter. De auteur stelt dat de wijze waarop het CH tot zijn oordeel komt goed gestructureerd is en onderbouwd met navolgbare verwijzingen naar toepasselijke artikelen uit de GW, internationale verdragen, en jurisprudentie. Immers wordt veel juridisch bewijs gepresenteerd dat de gewijzigde Amnestiewet in strijd is met verschillende belangrijke mensenrechtelijke bepalingen.

De beslissing van het CH werpt niettemin enige juridische vragen op. Ter illustratie uit de beslissing: “Het Hof is ten slotte van oordeel dat voornoemde strijdigheid met de Grondwet en mensenrechtenverdragen alleen dan gerechtvaardigd is, indien aan de wijziging van de Amnestiewet 1989 een dringend algemeen belang ten grondslag zou hebben gelegen”. Het CH vermeldt hierbij niet welk ‘dringend algemeen belang ‘straffeloosheid zou hebben kunnen rechtvaardigden van verregaande mensenrechtelijke schendingen, zoals hier in het geding. Ook ontbreekt een indicatie van de algemeen juridische, grondwettelijke, dan wel internationaalrechtelijke grondslag van deze – volgens het CH - bijzondere rechtvaardigingsgrond. Uit het voorgaande kan geconcludeerd worden dat HFM van mening is dat een AW bestemd voor het vrijpleiten van misdrijven tegen de menselijkheid, door geen enkel algemeen belang kan worden gerechtvaardigd. Hij is het op dit punt niet eens met het CH!

Ten tweede wordt geconstateerd  dat in de in april 2012 gewijzigde AW de instelling van een waarheids- en verzoeningscommissie is opgenomen, hetgeen nimmer is ingesteld. Het CH concludeert op dit punt: “de waarheidscommissie is nooit bij wet ingesteld, waardoor niet kan worden nagegaan of de belangen van de slachtoffers, nabestaanden en die van de mogelijke verdachten van vermelde misdrijven zouden zijn gewaarborgd met deze wetswijziging. De auteur benadrukt dat deze Commissie nooit bedoeld was als, onderdeel van de rechterlijke macht. Reeds om deze reden heeft deze overweging aangaande de waarheidscommissie geen of weinig betekenis. Straffeloosheid van ernstige mensenrechtenschendingen is immers onder geen enkele omstandigheid toegestaan.  Een mogelijke waarheidscommissie doet derhalve hieraan niets af.

De auteur concludeert dat niet alleen de AW op gespannen voet staat met letter en geest van de grondwet, doch ook de Kiesregeling op basis van democratische en grondwettelijke uitgangspunten.
Het CH is thans de instantie die de GW beschermt, echter dient nagegaan te worden of het CH zich op langere termijn kan ontwikkelen tot een sterk constitutioneel toetsingsorgaan zoals de Supreme Court in Jamaica.

Fayaz A. Sharman
Redactie Surinaams Juristenblad (sjbsjv@yahoo.com of redactie.sjb@gmail.com)
Advertenties

Monday 06 May
Sunday 05 May
Saturday 04 May