Recensie: In de ban van de bosgeest
10 Jan 2021, 08:36
foto
Illustratie van Robby Barend in het boek In de ban van de bosgeest- ontmoetingen met Panaike (Deryck Ferrier).


De kinderen Ferrier dragen allen een bijzonder gen van hun vader, oud-president Johan Ferrier en dat is de verhaal- en vertelkunst. Ik denk aan Het Grote Anansieboek van Johan Ferrier zelf, de roman Ātman van Leo Ferrier, het oeuvre van Cynthia McLeod en in september verscheen ‘Hoe wij hier ook samen kwamen’ een essay van Kathleen Ferrier. De enige die nog niet van zich had laten horen was Deryck Ferrier. Dit kwam door verschillende omstandigheden, want hij heeft al jaren enkele manuscripten gereed voor uitgave. In de late herfst van zijn leven – op weg naar 88! – verscheen vorige maand, dankzij het Carlo Jad Fonds, het eerste manuscript, In de ban van de bosgeest -ontmoetingen met Panaike als boekuitgave.

De auteur, bekend als directeur van het Centrum voor Economisch en Sociaalwetenschappelijk Onderzoek, neemt ons als de verteller, baas Ferrie, mee naar zijn belevenissen in het maagdelijke oerwoud van Suriname, waar hij in 1972 voor een Amerikaanse opdrachtgever bosinventarisaties moet uitvoeren voor houtwinning in een gebied gelegen tussen de Boven-Coppename en de Boven-Nickerierivier. Een grote opdracht die over enkele meerdaagse expedities moet worden uitgevoerd. Ferrie’s verhaal wordt gedragen door de mannen van zijn vaste bosploeg, die hij beeldend neerzet met de uitvoering van hun werkzaamheden, hun kennis van het bos, inclusief de geheimen daarvan en van de natuur. Op voortreffelijke wijze schetst de auteur ons ook een fraai beeld van het leven in een Indiaans dorp aan de Boven-Coppename waar het eerste kamp wordt ingericht op weg naar het werkgebied.

De mannen van de bosploeg – enkelen leven niet meer – en hun families zullen er zeker trots op zijn dat baas Ferrie hen op het podium heeft gehesen, als eenvoudige en zeer gedisciplineerde werknemers die met hun fenomenale kennis van het Surinaamse oerwoud ook hebben bijgedragen aan de ontwikkeling van Suriname. Die mannen zijn de boomkenners Wilfred Renfrum; Douglas Yankee, Marron van Aucaanse afkomst en Ramon Koning.  Verder: Josias Jacoth, kok en motorist, John Power, die het vak topografie in de praktijk heeft geleerd en William Oliviera, de teamleider van alle inventarisatiewerkzaamheden.

De hoofdpersoon is echter Bernard Tandjoenoemé, algemeen terreinverkenner en expert van het tropische regenwoud. Hij weet alles over omgaan met natuur, is kruidendokter, tekenverdrijver en heeft altijd zijn maraka en Indiaanse fluit bij zich. Bernard ruikt op afstand een snurkende makkaslang, weet welk geluid bij welk dier hoort en kan aan sporen zien of er een jaguar of een tapir in de buurt is geweest. Ook beweegt Bernard zich moeiteloos van Pikin Saron aan de Boven-Saramacca naar de Sipaliwini savanne en vervolgens helemaal naar het Acaraigebied in het zuidwesten van Suriname over de Braziliaanse grens, waar hij ook familie heeft. Door de beeldende vertelkracht van baas Ferrie, wordt de lezer lid van de bosploeg, een buitenstaander die deelgenoot wordt van de spannende en overigens leerzame belevenissen.

Bij het tijdelijke kamp dat de bosploeg heeft ingericht, krijgt baas Ferrier ’s avonds bezoek van de dorpskapitein, vergezeld door twee mannen en twee vrouwen. Baas Ferrie beschrijft dit bezoek en de avond zo gedetailleerd dat hij er zelfs geen geheim van maakt oogcontact te hebben met een van de vrouwen. Het is wederzijds en schrijft: ‘De vrouw was zeker ook bewust van mijn verborgen bevangenheid voor haar haar welgevormde, zacht op en neer deinende boezem. En mijn heimelijke belangstelling was zeker niet onwelgevallig, want terwijl zij zich met een nonchalante beweging argeloos even omhoog schoof als ware het om rechtop te zitten, speelde op haar brutaal gezicht een schalkse glimlach die gepaard ging met een steelse blik in mijn richting.’  Ik was verrast door deze ontboezeming van Deryck Ferrier, een man die ik alleen maar ken van zijn commentaren over politiek en economie op radio en televisie.

Inmiddels heeft Michiel van Kempen het boek vakkundig besproken op de web blog Caribisch Uitzicht. Ik deel zijn bevindingen en wil daaraan toevoegen dat de tekst op de achterflap lang is. In een pakkende tekst van hooguit 150 woorden moet de lezer geprikkeld worden het boek aan te schaffen. Verder had Robby Barend meer illustraties kunnen tekenen – hoe ziet zo’n kamp eruit? – geholpen door de verbeeldingskracht van de auteur. Deryck Ferrier heeft kennisdeling van de geschiedenis van ons land hoog in het vaandel staan. Met dit boek deelt hij die van de Inheemsen met ons, ingekaderd door zijn werk. Ik hoop van harte dat het Carlo Jad Fonds dit jaar zal slagen het volgende manuscript van baas Ferrier uit te brengen. Desnoods met crowdfunding.

Roy.khemradj@gmail.com
Advertenties