Column: Mijn ooms 'slachtoffer en verdachte'
23 Mar 2010, 00:03
foto


Mijn persoonlijke herinneringen omtrent de 8 decembermoorden spelen zich af in een kamer in ons familiehuis in Den Haag. De familie in Nederland kwam in een paniekerige situatie bijeen, en ik werd tezamen met neefjes en nichtjes in een slaapkamer geduwd. Er was iets ergs gebeurd in Suriname.

Suriname was voor mij een ver land waar de familie met weemoed over sprak. Met ieder verhaal werd het land idyllischer. Mijn grootvader kwam altijd met heel veel cadeautjes en lekkernijen uit Suriname en met grote flessen whisky van wel een meter lang. Suriname moest wel een heel bijzonder land zijn. Plotseling waren soldaten de baas in Suriname en de gesprekken over Suriname waren sindsdien minder vrolijk en gezellig dan voorheen.

Nu was er dus iets ergs gebeurd en de familie kwam in spoedberaad bijeen. In de kamer waar wij met elkaar zaten, was het normaal gesproken altijd dolle pret. We speelden spelletjes, stoeiden met elkaar, lazen stripboeken en haalden kattenkwaad uit. Nu was de stemming bedrukt en zaten wij naast elkaar op het bed en op de grond en probeerden we op te vangen wat de volwassenen in de kamer naast ons bespraken. Plots werd de deur opengegooid en werden een neefje en nichtje de kamer binnen geduwd, waarna de deur weer met een klap werd dichtgetrokken.

De twee nieuwe lotgenoten bleven bij de deur staan en keken naar de rest van ons.
“Ze hebben een oom doodgeschoten. De soldaten. In Suriname.”
Een ieder keek verbouwereerd naar de twee.
“Welke oom?”, verbrak een nicht de stilte.
De twee haalden hun schouders op en lieten zich op dezelfde plek waar ze stonden op de grond zakken. Ik keek naar mijn nicht. Waarom zouden soldaten een oom van ons willen doodschieten?

Naar ons gevoel zaten wij uren in de kamer en waren we bang dat men ons was vergeten. Niemand van ons durfde de kamer uit te gaan om te vragen wat er aan de hand was. Plots ging de deur open en kwam er een tante binnen met een dienblad met glazen stroop. Normaal zouden wij haar bestormen, maar niemand verroerde zelfs maar een vinger. Blijkbaar zag ze onze vragende en bezorgde ogen. Ze zette het blad neer en terwijl ze de deur openliet liep ze naar de rest van de familie waar we haar hoorden vragen wat ze ons moest vertellen.

Ze vertelde ons de naam van de oom. Ik kende hem niet.

Afgelopen week stond een andere oom van mij, Wim Carbière, in de beklaagdenbank van het 8 decemberproces. Het is kenmerkend voor de kleine, Surinaamse gemeenschap. Een oom in de verdachtenbank en de naam van een andere oom, Bram Behr, op een gedenkplaat in Fort Zeelandia.

Ik had met Wim te doen. Als jongeman van 21 werd hij als militair opgedragen zijn neef Bram Behr op te halen. Hij weigerde en kreeg opdracht iemand anders op te halen. Kort daarna lagen er 15 ontzielde lichamen in het mortuarium waaronder zijn neef Bram en de gevangene die hij had opgehaald en afgeleverd bij het fort. Wim was kapot en net zoals vele betrokkenen loopt hij tot de dag van vandaag met krassen op zijn hart en zijn ziel. Bijna 30 jaar later en met wijsheid achteraf is het makkelijk om een oordeel te vellen over een angstige jongeman die vermoedelijk naar eer en geweten handelde.

Tijdens de laatste herdenkingsdienst in het fort was ik ook aanwezig. Ik vond het er onbehaaglijk. Veel nabestaanden stralen een ons-tegen-de-rest gevoel uit en het dedain waarmee sommige nabestaanden journalisten toesnauwden en de Surinaamse maatschappij en rechtsstaat beschimpten doet de nagedachtenis van de 15 slachtoffers geen eer aan.

Ik keek naar de foto van Bram. De afgelopen jaren hebben veel van zijn voormalige vrienden, collega’s en geestverwanten mij over hem verteld. Een bijzonder sociaal bewogen man.
In de familie doet het verhaal de ronde dat Bram steeds als hij nieuwe schoenen kreeg, hij deze vervolgens weggaf aan anderen die op blote voeten liepen. Bram was ook een begenadigd violist.

Ik ben nu jaren ouder dan Bram was toen hij werd vermoord. De tijd stilgezet. Stil geschoten. Tijdens mijn vroegere journalistieke werkzaamheden, dacht ik vaak aan Bram. Zou ik het lef hebben gehad om via mijn pen de wanpraktijken en misstanden van het toenmalige militaire bewind aan de kaak te stellen? Bram was medeoprichter van de Communistische Partij Suriname, zou ik het als liberaal überhaupt met hem hebben kunnen vinden?

Ik verliet het fort voortijdig. Ik keek nog even naar de plek waar Bram zijn laatste momenten heeft doorgebracht. Hoe zou hij zich hebben gevoeld? Hoe zou hij zich hebben gedragen, staande voor zijn moordenaars? Hou zou hij aankijken tegen de bijna mythische proporties die hem en de overige slachtoffers inmiddels worden toegedicht? Ik weet het niet. Ik heb hem niet gekend en zal hem ook nooit kennen.

Henry Carbière Falls

Voor reacties: carbiere@sr.net
Advertenties

Monday 06 May
Sunday 05 May
Saturday 04 May