Ondervragingsbevoegdheid van de politie/militairen
06 Jul 2017, 04:39
foto
Gerold Sewcharan, voorzitter SRiS


Op 12 april jongstleden kondigde Stichting voor de Rechtsorde in Suriname (SRiS) aan een artikel te zullen publiceren over de vraag of de politie of een militair ingevolge het geldende recht van Suriname de bevoegdheid bezit om een burger te vragen te verklaren waar hij of zij naartoe gaat of waar die vandaan komt, en daarmee dus waar de persoon in kwestie zich op dat moment mee bezighoudt. Ook zou in hetzelfde artikel de vraag beantwoord worden of een winkelier of huiseigenaar die een pogende dief heeft betrapt, het recht toekomt hem of haar vast te houden en gedurende die periode herhaaldelijk slagen toe te toebrengen. Wij hebben hiervan immers filmpjes op social media gezien.

Deze vragen zijn juridische vragen die beantwoord kunnen worden met de regels van het strafrecht en/of met die der mensenrechten of het humanitair recht.
Bij het beantwoorden van juridische vragen kijkt een jurist eerst naar de eventuele toepasselijkheid van een wettelijke regel op de feiten in kwestie en of die regel, indien aanwezig, niet in strijd is met een regel van hogere rangorde uit bijvoorbeeld een grondwet of een verdrag, die ook van toepassing is op de feiten. Want indien de lagere regel in strijd is met de hogere zal deze doorgaans, afhankelijk van het rechtssysteem in kwestie, moeten wijken voor de hogere. De hogere regel geldt dan in het concrete geval. Ons rechtssysteem is hierop gebaseerd. Zijn er geen geschreven regels dan gaat de jurist op zoek naar normen uit andere bronnen van recht zoals rechtspraak en rechtsliteratuur.

Verdragen richten zich tot overheden, tot Staten. In verdragen verklaren overheden c.q. Staten waartoe zij zich jegens hun onderdanen bereid zijn te verbinden. Suriname is partij bij ten minste twee verdragen die rechten van burgers c.q. mensen beschermen. Te weten het Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke rechten (BUPO) en het Amerikaans Verdrag voor de Rechten van de Mens (AVRM). Beide verdragen erkennen het recht op vrijheid (artikel 9 lid 1 BUPO en artikel 7 lid 1 AVRM), het recht zich vrij te bewegen (artikel 12 lid 1 BUPO en artikel 22 lid 1 AVRM) en het recht op privéleven (artikel 17 lid 1 BUPO en artikel 11 lid 2 AVRM). In deze verdragen heeft de Staat Suriname zich ten opzichte van haar burgers verbonden hen de beleving van deze rechten te garanderen.

Op sommige mensenrechten zijn inbreuken door de overheid toegestaan, indien die inbreuken in een wet zijn opgenomen. Zo bepalen de vermelde verdragen dat de Staat Suriname het recht op vrijheid van beweging mag inperken, mits deze voorzien is bij wet en nodig is ter bescherming van de nationale veiligheid, de openbare orde, de volksgezondheid of de goede zeden of van de rechten en vrijheden van anderen en verenigbaar is met de andere in de verdragen erkende rechten. Ook is een op de wet gebaseerde inbreuk op het recht van privéleven toegestaan. Er moet dus een wettelijke bepaling aan te wijzen zijn die de politie of militairen een dergelijke ondervragingsbevoegdheid toekent.

De eerste vraag
Mag de politie een burger staande houden en hem vragen waar hij naartoe gaat, regardeert het recht op vrijheid van het individu en/of het recht op privéleven en/of het recht op vrijheid van beweging.
Bevoegdheden van de politieambtenaar in relatie tot de burger zijn geregeld in het Wetboek van Strafvordering en de Politiestrafwet, maar ook in de Rijwet en andere wetten waarin bepaalde omschreven gedragingen begaan door een burger of een rechtspersoon strafbaar zijn gesteld. In artikel 42 van het Wetboek van Strafvordering staat dat iedere opsporingsambtenaar, elke politieman is een opsporingsambtenaar, bevoegd is om een verdachte naar zijn naam, voornamen en woon- of verblijfplaats te vragen en hem daartoe staande mag houden. Uit deze bepaling volgt dat er sprake moet zijn van een verdachte om de persoon staande te mogen houden.

Een verdachte is volgens de wet een persoon tegen wie uit feiten of omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld bestaat aan het begaan hebben van een strafbaar feit. Deze bepaling biedt de politie dus niet de bevoegdheid om een burger, niet zijnde een verdachte, staande te houden en hem bijvoorbeeld te vragen van waar hij komt of waar hij naartoe gaat. Er is binnen onze wettelijke regelgeving geen bepaling die de politie een dergelijke ondervragingsbevoegdheid toekent. Ook is uit andere rechtsbronnen een dergelijke ondervragingsbevoegdheid niet te destilleren.

Voor wat betreft een dergelijke aan een militair toekomende ondervragingsbevoegdheid, bestaat er helemaal geen wettelijke regel die aan militairen in relatie tot burgers, ondervragings- c.q. controlebevoegdheden toekent. Het is de politie en/of een militair daarom ook niet toegestaan om bij een verkeerscontrole, een zogenoemde roadblock, de autobestuurder en of andere inzittenden te vragen waar zij naartoe gaan. De politie mag uitsluitend vragen stellen in het belang van het verkeer en/of de veiligheid op de weg.

Kortom, volgens het geldende Surinaamse recht is een politieambtenaar en/of militair niet bevoegd de burger staande te houden en hem te vragen waar hij naartoe gaat of waar hij vandaan komt.

De tweede vraag
Deze beslaat het recht tussen burgers onderling. Heeft de ene burger (eigenaar) het recht een andere burger (mogelijke of pogende dief), vast te houden en hem slagen toe te brengen?
Iemand die betrapt wordt bij c.q. tijdens het nemen van een goed dat een ander toebehoort, is juridisch nog geen dief. Om van diefstal te kunnen spreken, moet de persoon het goed hebben meegenomen en het zich wederrechtelijk hebben toegeëigend. Hij moet het goed dus hebben genomen met het doel het voor zichzelf te willen houden, alsof het hem toebehoort, terwijl hij op grond van het recht op geen enkele wijze aanspraak maakt op het goed. Iemand die bijvoorbeeld betrapt wordt terwijl hij enkele boodschappen in een tas stopt en de winkel dreigt uit te lopen zonder te betalen en in de winkel vastgehouden wordt en de goederen teruggeeft of dat die van hem worden afgepakt door de winkeleigenaar, heeft zich dus nog niet schuldig gemaakt aan diefstal in de zin van de wet.

Voor de beantwoording van de vraag of de eigenaar van die goederen het recht toekomt om de pogende dief slagen toe te brengen, hetzij met een eind hout of met de hand of door hem te trappen, kunnen wij ook het Wetboek van Strafrecht raadplegen. In het Wetboek van Strafrecht wordt mishandeling strafbaar gesteld in artikel 360. Niet alleen mishandeling is strafbaar gesteld, ook de vrijheidsbeneming, het bijvoorbeeld vasthouden van de pogende dief in de winkel, tenzij het vasthouden van de persoon bedoeld is om hem over te dragen aan de politie. Want volgens de wet is een ieder bevoegd een verdachte, bij ontdekking op heterdaad, aan te houden. Alleen moet de persoon zo spoedig mogelijk worden overgedragen aan de politie.

In de desbetreffende filmpjes is niet te zien dat de pogende dief werd overgedragen aan de politie. Nadat hij volgens de winkelier zijn ‘straf’ had gekregen, werd hij immers ‘vrijgelaten’. Poging tot diefstal is ook strafbaar. Dus het aanhouden van de pogende dief op zichzelf is op grond van de wet toegestaan.
Mishandeling houdt in het opzettelijk toebrengen van lichaamspijn of lichamelijk letsel. Het in elkaar slaan van de pogende dief is dus een strafbaar feit en derhalve in beginsel verboden.

Artikel 66 van het Wetboek van Strafrecht stelt mishandeling echter niet strafbaar indien de mishandeling het gevolg is van noodzakelijke verdediging van je goederen tegen ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. Er is dan sprake van, wat genoemd wordt noodweer.
Met andere woorden, wil je als eigenaar van een goed een pogende dief slagen toebrengen dan moet er sprake zijn van een noodzakelijke verdediging, dus je kan niet anders, en van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, dus er mag nauwelijks tijd liggen tussen de handeling van de pogende dief en je verdediging.
De situatie zoals die ook op social media te zien was, waarbij de winkelier de pogende dief voor ettelijke minuten vasthoudt en slagen toebrengt terwijl er dus geen sprake meer is van 'ogenblikkelijke aanranding', levert geen noodweer op in de zin van de wet. Ook is er geen ruimte voor een beroep op noodweerexces.

Noodweerexces
Noodweerexces houdt in dat er bij de handelende persoon, de winkel- of huiseigenaar, sprake is van een hevige gemoedstoestand waardoor die langer doorgaat in de noodzakelijke verdediging, veroorzaakt door de ogenblikkelijke aanranding, dan toegestaan is. In de filmpjes die wij hebben gezien, kan van een hevige gemoedstoestand helemaal niet gesproken worden. Immers ziet het er juist naar uit dat de winkel- of huiseigenaar controle heeft over de situatie en de pogende dief opzettelijk en weloverwogen de slagen toebrengt.

In de hypothetische situatie waarbij een winkeleigenaar een pogende winkeldief een slag toebrengt omdat die zijn goederen probeerde mee te nemen, dus de handelingen volgen min of meer gelijk na elkaar, kan er wel sprake zijn van noodweer en is het toebrengen van die slag geoorloofd.
Houdt de winkelier of de huiseigenaar de pogende dief daarna nog langer vast dan noodzakelijk is, dus niet met de bedoeling om hem aan de politie over te dragen, en brengt hij hem gedurende die tijd slagen toe dan begaat die winkelier of de huiseigenaar de strafbare feiten van mishandeling en wederrechtelijke vrijheidsbeneming en is hij voor die strafbare feiten ambtshalve vervolgbaar door het Openbaar Ministerie.

Mensenrechtelijk beschouwd, is een dergelijke situatie ook ongeoorloofd. Alhoewel mensenrechten zoals die in verdragen zijn geformuleerd, bijvoorbeeld het AVRM, zich richten tot de Staat hebben die rechten in bepaalde gevallen ook, wat genoemd wordt, horizontale werking. Dat wil zeggen dat die ook jegens burgers onderling van kracht zijn. Eén van de bepalingen uit het AVRM luidt, vertaald: “Niemand wordt onderworpen aan foltering of wrede, onmenselijke of onterende straffen of behandeling. Allen die van hun vrijheid zijn beroofd, dienen met eerbied voor de waardigheid inherent aan de menselijke persoon te worden behandeld.”.
Het is dus ook in strijd met de menselijke waardigheid, dus inhumaan, om een pogende dief vast te houden, niet met de intentie om hem aan de politie over te dragen en gedurende die periode op hem in te slaan en/of te schoppen, en daarvan een filmpje te maken. Dergelijk gedrag kan de pogende dief zelfs een vordering van schadevergoeding uit hoofde van onrechtmatige daad opleveren jegens de winkeleigenaar.

Recht tot bestraffen
In ons rechtssysteem is het recht tot het bestraffen van verdachten toegekend aan de strafrechter, behoudens de gevallen waarbij bijvoorbeeld aan het openbaar ministerie de bevoegdheid is toegekend om de zaak buiten proces af te doen, door het opleggen van een administratieve boete. Behoudens deze, in de wet geregelde gevallen, is het een ieder verboden om verdachten zelf te straffen. Let op: de politie mag niet straffen! Het door de politie slaan van een verdachte bij wege van straf is in strijd met de wet.

Zelfbestraffing door de burgerij is in een democratische rechtsstaat als de onze dus niet alleen ongewenst, maar ook onrechtmatig.
Maar willen wij dat de burger niet het recht in eigen hand neemt, dan zal de strafrechtketen naar tevredenheid van de burger moeten functioneren. Het al dan niet goed functioneren van het strafrechtelijke systeem is primair een verantwoordelijkheid van de overheid. De overheid zal deze verantwoordelijk dan ook moeten nemen en waarmaken.
Het verspreiden van filmpjes waarbij een huis- of winkeleigenaar de pogende dief mishandelt, moet in ieder geval, als leedvermaak, achterwege worden gelaten. Integendeel moet dergelijk gedrag zoveel als mogelijk afgekeurd worden.

Mr. G.R. Sewcharan
Voorzitter SRiS
Paramaribo, 5 juli 2017

Noot: reacties op dit artikel kunnen verstuurd worden naar info@sris.sr
Advertenties

Monday 06 May
Sunday 05 May
Saturday 04 May