Carlo Jadnanansing: Terugroepen of wegjagen?
10 Jan 2016, 00:46
foto


(Sapoen/Chitan ca Pertjajah Luhur)

In eerdere artikelen heb ik de opvatting verdedigd dat de zogenoemde ‘Terugroepwet’ (officieel geheten Wet Terugroeping Volksvertegenwoordigers bij afkorting WTV) wat mij betreft zelf teruggeroepen moet worden. Dit omdat, deze wet in strijd is met een fundamenteel rechtsbeginsel namelijk dat iemand die rechtstreeks door het volk is gekozen voor de periode van vijf jaar, niet door zijn partij teruggeroepen zou mogen worden. Alleen het electoraat zou dat mogen doen.

Hiertegen zou kunnen worden ingebracht dat een DNA-lid gekozen is omdat zijn partij hem heeft voorgedragen. Feit blijft echter dat hij niet door zijn partij, maar door het electoraat is gekozen. Deze opvatting wordt ook door vele rechtsgeleerden gehuldigd onder andere Mr. Fred Kruisland, in zijn pleidooi in de zaak Jessurun ca Trefpunt e.a.
De oude democratieën zoals Engeland, Frankrijk, Duitsland en Nederland kennen geen wetgeving waar wettig gekozen parlementariërs door hun partijen van hun zetel kunnen worden beroofd.

Verder merk ik op dat het woord ‘terugroepen’ in dit kader niet de juiste benaming is voor de handeling die ertoe moet leiden dat een gekozen parlementariër zijn zetel moet prijsgeven. Terugroepen wekt de indruk alsof betrokkene naar huis (zijn partij) moet terugkeren, terwijl hij in feite juist uit de partij verjaagd wordt! In de praktijk wordt het begrip terugroepen bijvoorbeeld gebruikt voor een ambassadeur die in een conflictsituatie tussen twee landen naar zijn eigen land moet terugkeren.
Een gelijksoortig recht als ons terugroeprecht komen we wel tegen in sommige jongere democratieën, waarbij overlopen van de ene partij naar een andere een veel voorkomend verschijnsel was. Een goed voorbeeld hiervan is India.

Ons staatsrechtelijk bestel heeft zijn fundamenten in het oude Nederlandse recht dat tot 1975 in ons land heeft gegolden. Ook na de onafhankelijkheid was er geen sprake van ‘terugroeprecht’. Dit werd pas bij wet van 22 februari 2005 in ons staatsrechtelijk systeem geïntroduceerd. De directe reden hiervoor is dat de toenmalige Nieuw Front-regering geconfronteerd werd met een massale overloperij van VHP-ers naar de NDP. Het wetsproduct kan daarom worden beschouwd als een uitvinding van de toenmalige regering.

Ondanks mijn vele pogingen om te weten te komen welk land model gestaan heeft voor onze huidige WTV tast ik nog steeds hierover in het duister. De ontstaansgeschiedenis is van belang om de interpretatie van de WTV beter te kunnen doen, alsook om achter jurisprudentie te komen die van belang kan zijn bij de uitleg van de wet. Ik ben er vrijwel zeker van dat de bedoelde wet geen authentieke Surinaamse vinding is.

Los van het principiële bezwaar tegen deze wet, vertoont ze ook vele gebreken. Zo zijn bijvoorbeeld de gronden waarop de terugroeping kan geschieden niet of nauwelijks omschreven. Artikel 3 noemt drie gronden voor terugroeping, waarvan alleen de eerste, royement, voor ons duidelijk is. Dit omdat het begrip royement in onze wetgeving een ingeburgerd begrip is. De twee andere gronden, ‘overlopen’ en ‘het vormen van een eigen fractie’ kunnen niet aan de hand van andere wetsproducten of jurisprudentie worden verklaard.
In de zaak van Sapoen/Chitan (eisers) ca Pertjajah Luhur (PL) (gedaagde), (Kantongerecht in het eerste kanton in kort geding A.R. no. 15-5671, 30 december 2015) komt niet duidelijk naar voren welke rechtsgrond voor de terugroeping doorslaggevend is geweest.
Eerdere processen waren van zuiver formele aard. Hierbij kreeg de PL van de rechter nul op het rekest, omdat de partijleiding niet de juiste procedures zou hebben gevolgd. Inhoudelijke overwegingen kwamen dus niet aan de orde. In het laatste proces was de kantonrechter van mening dat alle formaliteiten in acht genomen waren.

Dit is echter niet voldoende voor de terugroeping ex art 2, 3 en 4 WTV, daar deze wet in art 3 expliciet aangeeft dat één of meer van de drie terugroepingsgronden aanwezig moet(en) zijn voor een rechtsgeldige terugroeping. Deze drie gronden zijn dus van materiële aard en staan los van de in art 2 WTV vereiste formele gronden; maar noodzakelijk is wel dat naast de formele gronden tenminste één van de drie materiële gronden aanwezig moet zijn.

Vonnis kantonrechter
In haar voormeld vonnis maakt de kantonrechter bij de beoordeling van de door eisers gevraagde voorzieningen een onderscheid tussen:
A.categorie I betrekking hebbende op de terugroeping en
B. categorie II de voordracht tot royement en ontslag.
T.a.v. categorie I wijst de kantonrechter de door PL gevraagde voeging van het onderhavige proces met de eerder gevoerde kort geding zaken af. Dit omdat processen in kortgeding geen gezag van gewijsde hebben. Elk van de bedoelde processen is van gelijkwaardige aard, daar zij door dezelfde instantie (kantongerecht) zijn gewezen.

T.a.v. het door de eisers gestelde spoedeisend belang merkt de kantonrechter het volgende op:
Op grond van artikel 68 lid 1 sub c van de Grondwet van de Republiek Suriname eindigt het lidmaatschap van De Nationale Assemblee door terugroeping van het lid op grond van de WTV. Verder wijst de kantonrechter erop dat blijkens artikel 4 lid 3 van de WTV het eindigen van het lidmaatschap van de betrokken volksvertegenwoordiger een feit is bij de betekening van het deurwaardersexploot zoals bedoeld in artikel 4 lid 2 van deze wet.
Op grond hiervan overweegt de kantonrechter dat de terugroeping van de leden reeds een feit is, zodat het spoedeisend belang van de eisers dat ook deel uitmaakt van de grondslag niet aannemelijk is.
Op die grond weigert de kantonrechter de door eisers gevraagde voorzieningen om de PL te verbieden om hen om welke wijze dan ook te hinderen in de uitoefening van hun taken.
Door eisers werd naar voren gebracht dat de terugroeping in strijd met de statuten en het huishoudelijk reglement van PL is geschied. Volgens de kantonrechter is deze stelling echter onvoldoende gemotiveerd, waardoor zij deze niet gegrond heeft verklaard.

T.a.v. de categorie II (royement) is de kantonrechter van mening dat de gevraagde voorzieningen niet voor toewijzing vatbaar zijn, omdat het toewijzen van deze vordering een beperking van de PL zou zijn om op te kunnen treden tegen leden die het doel van de vereniging veronachtzamen. Hierbij neemt de kantonrechter ook in overweging dat er nog geen besluit genomen is omtrent het royement, daar de eisers het recht van verweer hebben alsmede het recht om de beroepscommissie te adiëren tegen een eventueel royement.

Uit de media is vernomen dat de PL met betekening van alle daartoe bedoelde bescheiden het Centraal Hoofdstembureau (CHS) gevraagd heeft te voorzien in de vacatures van de twee teruggeroepen dissidente leden. Het CHS moest volgens de wet binnen veertien dagen na de betekening bij elkaar komen om te voorzien in de vacatures. Het CHS heeft echter tot veler verrassing met overgrote meerderheid beslist dat er geen sprake is van enige vacature en dus evenmin daarin kan voorzien.
De vraag die rijst is of het CHS de bevoegdheid heeft om los van het rechterlijk vonnis een eigen onderzoek in te stellen of de terugroeping al dan niet rechtsgeldig is. Met andere woorden heeft het CHS een eigen onderzoeksrecht of wellicht onderzoeksplicht?

Als algemene regel in het recht geldt dat een rechterlijk vonnis moet worden nageleefd. Dit geldt in ieder geval voor de procespartijen. In casu waren dat Sapoen en Chitan als eisers en PL als gedaagde. De rechter heeft echter in het onderhavige proces niemand veroordeeld, maar alle gevraagde voorzieningen geweigerd. Er is dus anders gezegd geen sprake van een veroordelend vonnis.

De kantonrechter in kort geding heeft slechts in een overweging te kennen gegeven dat de terugroeping ingevolge de WTV een feit is. Dit kan gezien worden als een soort ‘legal opinion’, maar is in ieder geval geen veroordeling.
Het CHS was overigens geen partij in het vonnis en haar kan dus het verwijt niet gemaakt worden dat ze geen uitvoering geeft aan een vonnis, los nog van de vraag of zij gerechtigd of verplicht is een eigen onderzoek in te stellen. Het CHS heeft gewoon geconstateerd dat er geen vacature aanwezig is, waarbij zij mede in acht genomen heeft dat Sapoen en Chitan van mening zijn dat de terugroeping niet op rechtsgeldige wijze is geschied.

Als rechtskundig commentator kan ik met dit standpunt meegaan omdat zoals hiervoor uitvoerig betoogd is, de terugroeping niet alleen een formele kant heeft, maar ook gebaseerd moet zijn op één van de drie materiële terugroepingsgronden.
De eerste is royement. Hiervan zegt de kantonrechter uitdrukkelijk dat deze niet van toepassing is.
Ook van overlopen in de zin van toetreden tot een andere partij is hier geen sprake, daar de dissidente leden uitdrukkelijk te kennen gegeven hebben dat zij zich nog als lid van de partij beschouwen. Dit wordt overigens ondersteund door de overweging van de kantonrechter dat zij niet geroyeerd zijn en daarom ook nog als lid beschouwd moeten worden.

Blijft nog over de derde grond van ‘het verlaten van de fractie van de politieke organisatie’ (PL). Sapoen en Chitan hebben steeds volgehouden dat zij nog deel uitmaken van de fractie, maar dat zij hun eigen standpunten hebben in DNA. De vraag of dit als verlaten van de fractie moet worden beschouwd, is nog steeds onbeantwoord.
Resumerende kom ik tot het oordeel dat wettelijk niet is komen vast te staan dat één van de terugroepingsgronden van toepassing is. Dit leidt dan tot de conclusie dat de wettelijke procedure voor terugroeping niet is nageleefd en er dus geen sprake kan zijn van een rechtsgeldig besluit tot terugroeping als bedoeld in artikel 4 WTV.
De beslissing die door het CHS is genomen lijkt mij dan ook geheel in overeenstemming met de wet.

Carlo Jadnanansing
Advertenties

Monday 06 May
Sunday 05 May
Saturday 04 May