Acclamatie is ongrondwettelijk besluit
09 Jul 2015, 13:48
foto


Met genoegen heb ik het ingezonden artikel van mijn geachte collega jurist Mr. Carlo Jadnanansing met als titel Acclamatie is geen verkiezing, wel nemen van besluit, gelezen. Het artikel is zoals van hem gebruikelijk erg lezenswaardig en daarom is het aller sinds de moeite waard om als reactie daarop in de pen te klimmen ten einde nog een juridische duit in het acclamatie zakje te doen.

In mijn artikel Acclamatie is geen verkiezing maar aanwijzing in de Ware Tijd van 27 juni 2015 - welk artikel mijn collega jurist kennelijk heeft gelezen - heb ik betoogd dat een beschouwing over het verschijnsel verkiezen van de President bij enkele kandidaatstelling, begint bij de bewoordingen van de Grondwet. Tevens heb ik betoogd dat geen enkele wet boven de Grondwet mag gaan, en dat alle juristen het daarover eens zijn. Vervolgens heb ik gekeken naar de taalkundige betekenis van de bewoordingen van de Grondwet en gezocht naar het doel dat er mee gediend wordt, of zoals vaker aangeduid, gezocht naar de geest van de Grondwet. Tenslotte heb ik op grond van mijn bevindingen geconcludeerd dat artikel 8 van de Wet Kandidaatstelling zowel naar letter als naar geest in strijd is met de Grondwet.

Stemmen is dwingend voorschrift
Vooreerst is het goed te constateren dat Mr. Jadnanansing en ik het op twee punten geheel met elkaar eens zijn, namelijk (i) dat een (organieke) wet niet in strijd mag zijn met de Grondwet en (ii) dat acclamatie geen verkiezing is. Echter ziet mijn collega de verkiezing van de President bij acclamatie zoals geregeld in artikel 8 van de Wet Kandidaatstelling wel als “een besluit”.
Dat het feitelijk een besluit is staat buiten kijf, maar de rechtsvraag - de vraag die juristen zich stellen - is of het een grondwettelijk DNA besluit is in de zin van artikel 83 van de Grondwet. Het antwoord daarop is nee. Immers, het ook door hem geciteerd artikel 83 van de Grondwet bepaald in niet voor meerdere uitleg vatbare bewoordingen dat “alle besluiten” - dus geen één uitgezonderd - kan tot stand komen door een “aantal uitgebrachte stemmen”. Voor een besluit van DNA in de zin van artikel 83 van de grondwet, meer bepaaldelijk het kiezen van de President, is volgens de bewoordingen van de Grondwet zelf dwingend vereist dat een bepaald aantal stemmen wordt uitgebracht. Zo eenvoudig is dat volgens mij. Acclamatie krachtens artikel 8 van de Wet Kandidaatstelling is dan ook een ongrondwettelijk besluit.

De fictie
Merkwaardig vind ik de redenering van mijn collega over de fictie in artikel 8 van voormelde wet. Ik citeer: “Het woord geacht houdt dus in dat de betrokkene niet echt gekozen is, maar dat het verwerven van de desbetreffende functie gelijk gesteld wordt aan een verkiezing. Het nemen van een besluit bij acclamatie moet daarom als volkomen democratisch worden beschouwd”, aldus mijn collega.
Een fictie is in het recht een constructie die per definitie niet de werkelijkheid oplevert, maar iets wordt door de fictie juist slechts “geacht” zo te zijn. Mijn collega zegt daarom ook terecht dat acclamatie als democratisch moet worden “beschouwd”.

Verenigingsrecht versus staatsrecht
In een poging het fictieve democratische gehalte van acclamatie toch enige werkelijke inhoud te geven doet mijn collega een beroep op het verenigingsrecht - waar inderdaad sinds mensenheugenis - acclamatie “als volkomen democratisch” wordt “beschouwd”. Hij stelt zich daarbij de belangrijke vraag: “Zou het voor het staatsrecht anders moeten zijn?”. Feitelijk oppert mijn collega dus dat we ons staatsrecht naar analogie van het verenigingsrecht zouden moeten kunnen interpreteren en beleven.
Ik zou het om maatschappelijk redenen wenselijker achten dat het verenigingsrecht zich spiegelt aan het staatsrecht en niet omgekeerd. Ik heb echter een meer principieel bezwaar tegen deze analogie. Immers, verenigingsrecht is privaatrecht dat ziet op betrekkingen tussen private personen en de door hun zelf in het leven geroepen organen. Het staatsrecht echter is publiekrecht, dat ziet op de door de grondwetgever ingestelde organen en hun relatie tot alle burgers.

Quorum spook reeds afgezworen
Mijn collega probeert ook met een tweede argument aan acclamatie meer dan een fictieve inhoud te geven. “Immers is acclamatie gebaseerd op een stuk juridische efficiëntie”, aldus mijn collega. Het bespaart tijd en geld. Kennelijk wordt bedoeld financieel of organisatorisch efficiënt, wat m.i. te betwijfelen valt.
Zeer interessant is echter de toevoeging dat personen die bezwaar hebben tegen die ene kandidaat “het recht” hebben om “de vergadering niet bij te wonen en kunnen zij daardoor voorkomen dat het vereiste quorum aanwezig is”, aldus mijn collega.

Ik geef toe dat met het quorum spook in deze het gewenste doel bereikt kan worden, omdat dan niet aan de voorwaarde van artikel 8 van de Wet Kandidaatstelling zal zijn voldaan, dat ten minste 34 leden “ter vergadering aanwezig” moeten zijn. Dan gaat zelfs de acclamatie niet door. Inmiddels heeft echter de oppositie het quorum spook reeds afgezworen en zijn er de voortekenen dat vele politici de acclamatie fictie fervent aanhangen. Een fictie die zijn oorsprong vindt in de Romeinse tijd waarin het bestendig gebruik was dat despoten na de moord op hun voorganger, zichzelf tot keizer kroonden en dat lieten bekrachtigen door luid gejuich van “een circus vol plebejers” op zoek naar brood en spelen. Zie ik hedendaagse analogie of zie ik verkeerd?

Organieke wet
Ik ga ook mee met mijn collega dat de Wet Kandidaatstelling als een organieke wet mag worden beschouwd. Ik wijs er wel op dat er geen bepaling in de Grondwet is die bepaaldelijk ter zake het kiezen van de President aan de wetgever een opdracht geeft of aan de wetgever iets delegeert. Daarom ontbreekt in de considerans van die wet dan ook een verwijzing naar een bepaald artikel van de Grondwet, zoals voor organieke wetten is voorgeschreven in de officiële Aanwijzingen voor de Regelgevingstechniek (S.B. 1992 no. 75).

Maar ook indien de grondwetgever expliciet had bepaald dat de verkiezing van de President bij wet wordt geregeld of nader wordt geregeld, dan nog mag die “uitvoering” of “nadere regeling” niet in strijd zijn met de regels die woordelijk door de grondwetgever zelf zijn gegeven. Immers een wet kan als het van juristen afhangt nooit voorgaan op de Grondwet.
In dit verband is het mijn collega zeker ook opgevallen dat in de Memorie van toelichting in het geheel niets is opgenomen over dat ene artikel 8 dat de fictie van acclamatie invoert. De reden daarvoor is zoals ik in mijn eerder artikel heb betoogd, omdat juist dat ene artikel 8 noch met de bewoordingen noch met de geest van artikel 83 van de Grondwet in overeenstemming is te brengen.

De rechtsvraag
Ondertussen zouden we bijna vergeten wat voor juristen in deze acclamatie discussie de hamvraag is, namelijk de rechtsvraag of artikel 8 van de Wet kandidaatstelling nu wel of niet in strijd is met de Grondwet . Mijn geachte collega eindigt zijn artikel met te stellen dat sommigen de conclusie trekken dat die wet in strijd is met de Grondwet. Helaas geeft mijn collega geen eigen antwoord op die hamvraag. Hij verwijst naar het Constitutioneel Hof.

Vlees én vis?
Na de eerste lezing van zijn artikel proefde ik culinair gezegd vlees noch vis. Ik heb zijn artikel daarna meerdere keren herlezen en raakte in twijfel. Is het misschien vlees én vis? In een poging tot evenaren van het vermogen van mijn geachte collega om, overigens in heel andere verbanden, prachtig te kunnen parafraseren, geef ik toe dat kwie kwie gevuld met zoutvlees overheerlijk smaakt, maar onze culinaire voorkeur is natuurlijk iets anders dan ons staatsrecht.
Daarom hoop ik dat we alsnog van mijn geachte collega zullen vernemen of volgens hem artikel 8 van de Wet Kandidaatstelling vlees óf vis is, of misschien toch vlees én vis. In ieder geval smakelijk eten!!

Mr. H.A.M. Essed,
9 juli 2015
Advertenties

Monday 06 May
Sunday 05 May
Saturday 04 May