Column: Londa ke Naach
16 Dec 2013, 11:00
foto


Ik kreeg een mail van mr. drs. Sharmila Kalidien-Mansaram (jurist/socioloog) met haar artikel over het fenomeen Londa ke Naach als bijlage en de vraag of ik mijn inzichten hierover met de lezers van Starnieuws wilde delen. Ze had het artikel eerder gepubliceerd in een dagblad.

Nu ken ik mevrouw Kalidien-Mansaram niet persoonlijk. Af en toe lees ik wat van haar en dat is meestal niet mis. Ze heeft in figuurlijke zin meer ballen dan tien mannen bij elkaar. Niet bang, rap van pen en zonder tussenstappen direct op de barricade. Ik mag dit soort types wel. Dus doe ik graag mee met de discussie die zij aankaart.
Waar gaat het om?

Ze schrijft over de Londa ke Naach: “Het is in en in triest dat het de dansers zelf zijn die slechts om financieel gewin bezig zijn een uitverkoop te houden van dit stukje Hindostaanse cultuur meegenomen door de Brits-Indische immigranten naar Suriname. De 'londa ke naach' (letterlijk vertaald: dans van de jongen) is een rituele dans welke een onlosmakelijk onderdeel vormt van het hindoe huwelijk. Het wordt uitgevoerd door een man verkleed en opgemaakt als een vrouw compleet met vlechten, rok en wat dies meer zei. Wanneer de huwelijksprocessie moet vertrekken van de woning van de bruidegom naar de woning van de bruid alwaar de huwelijksinzegening zal plaatsvinden, danst deze man als vrouw verkleed op stichtelijke muziek die de relatie moeder en zoon (bruidegom) bezingt en wanneer de huwelijksprocessie (baraat) ten huize van de bruid is gearriveerd, wordt de bruidegom onder begeleiding van de ‘ londa ke naach’ naar de woning van de bruid gebracht. Aldaar wordt na de dwaar puja (religieuze ceremonie ter verwelkoming van de bruidegom door de vader van de bruid) weer de londa ke naach opgevoerd om de verwelkoming van de bruidegom door de vrouwen in de familie van de bruid (parcchan) te bezingen. Dat is de rol en betekenis van de 'londa ke naach' en dit stukje culturele erfgoed dient slechts binnen de grenzen van de huwelijkse ceremoniën te worden opgevoerd.”
Ze vervolgt: Er heeft zich de afgelopen tijd een verloederende tendens ontwikkeld waarbij de 'londa ke naach' met de relevante liederen (die nota bene alle uitsluitend betrekking hebben op het huwelijk) wordt opgevoerd bij het verwelkomen van president Martelly, op dansfestijnen en zelfs op het podium van de Parbo Night. Of president Bouterse de bruidegom was die onder begeleiding van de 'londá ke naach' de bruid Martelly moest verwelkomen, laat ik in het midden.
Ha, ha, ha! Die heeft humor. Ik zie het al voor me. Bouterse in de maro met Martelly in een sari.

Maar Sharmila wil mensen niet laten lachen: “Ik spreek tot slot mijn ernstige misnoegen en enorme bezorgdheid uit over dit stukje verval en verloedering van de Hindostaanse cultuur en vraag om kordaat optreden door relevante organisaties ter behoud van hetgeen eeuwen behouden is gebleven. Laat men de 'londa ke naach', een bijzonder stukje culturele erfenis en cultuurgoed, niet maken tot een verloederde kermisattractie.”
Zo, nou jij!

Ik zie twee punten in haar bijdrage die ik wil adresseren. Een klein punt, namelijk de economische basis van cultuur, en een groter punt, namelijk de verhouding tussen verandering en continuïteit in dynamische levende culturen. Laat me met het eerste punt beginnen.

Mag iemand die 'londa ke naach' danst wel geld vragen? Dat hangt ervan af, vind ik. Neem Ashwin Adhin, voormalige voorzitter van de Culturele Unie Suriname, en een cultuurman. Ik zie hem aan voor iemand die in zijn vrije tijd graag 'londa ke naach' danst. Ik zou het waarderen als hij in zijn huidige functie als minister die liefde niet verliest en bijvoorbeeld vrijdag aan het eind van zijn directeurenoverleg zegt: “Dat was het voor vandaag, mensen. Maandag gaan we weer volop aan de slag. Nu is het weekend.”
Vervolgens trekt hij zich terug in zijn ministerskamer, trekt zijn jas, das, hemd en broek uit, pakt zijn 'londa ke naach' koffer, doet zijn jurk aan inclusief BH met push up, zet vuurrode lippenstift op, pakt zijn minister aktetas en loopt naar beneden de auto in en zegt: “sjaffeur, chalo Kwatta.”
Na een uur komt hij aan bij een bruiloft waar hij moet optreden. De muziek verwelkomt hem, hij stapt uit, beweegt sierlijk met zijn lichaam, draait verleidelijk met zijn heupen, draait met zijn handen en als iemand hem als aanmoediging dan plotseling 10 SRD tussen zijn BH stopt, verwacht ik dat hij zegt: “Na re, ik verdien goed. Ik wil geen geld. Ik doe het voor onze cultuur.”

Kijk in zo’n situatie vind ik dat hij inderdaad geen geld kan vragen. Hij verdient goed. Zijn dans is een bijdrage aan de cultuur. Maar als het om iemand gaat die cultuur tot vak heeft gemaakt, iemand die voldoet aan honger naar beleving van cultuur, is het dan nog redelijk dat zo iemand dat steeds gratis doet? Ik vind van niet. Cultuur heeft een economische basis. Haal die basis weg, dan heb je kans dat je het tegenovergestelde bereikt van wat je wilt, namelijk het verlies in plaats van het behoud van cultuur.
Kunstdragers die de dans als een beroep uitoefenen moeten ook leven. Als mensen bereid zijn hiervoor te betalen, dan gun ik het ze van harte. Het punt van financiën heeft dus te maken met de vraag in hoeverre cultuur zich uitsluitend moet baseren op offers van kunstenaars. Ik denk dat de samenleving kunstenaars mag belonen voor hun culturele bijdrage aan de samenleving.

Het tweede punt van Sharmila vind ik lastiger: de verhouding tussen continuïteit en verandering. Hindostanen in Suriname – en dat geldt voor alle etnische groepen, die in de ontwikkeling van hun identiteit teruggrijpen naar een oorspronkelijke diaspora cultuur – zitten in een spagaat. Wat maakt dat je bent wie je bent? Is het waar je vandaan komt of waar je naartoe gaat? Natuurlijk het is beide, maar hoe is de verhouding tussen die twee dan? Soms gaat het om de relatie tussen vorm en inhoud. In een eerdere column wees ik op een reclamefilmpje van Tata waarin dit probleem aan de orde werd gesteld in de huwelijksrituelen.

De continuïteit is de vorm: de dans door een man in vrouwenkleren is een typisch stukje Hindostaanse cultuur. De toenemende populariteit van deze dans geeft aan hoe diep de wens is in de Hindostaanse gemeenschap om haar identiteit te behouden. Maar tegelijkertijd betekent de verandering van de inhoud – het is niet meer gekoppeld aan een huwelijk, maar veralgemeniseerd tot een stuk Hindostaanse cultuur in het algemeen – dat die gemeenschap leeft in een tijd waarin haar identiteit zich staande moet houden in een multiculturele samenleving waarin andere culturen invloed uitoefenen op je identiteit. Als je de dans beperkt tot huwelijken, dan ontneem je haar betekenis voor de Hindostaanse cultuur in het algemeen. Maar als je de dans loskoppelt van het huwelijk dan krijg je de merkwaardige situatie dat haar oorspronkelijke betekenis verloren gaat. En is dat niet zonde? Ik kan me er iets bij voorstellen. Van sommige dingen die je prachtig vindt vanwege haar diepere betekenis in menselijke relaties zou je willen dat ze nooit veranderen. Dat is de pijn van verandering, het verlies van continuïteit. Iedereen gaat daar anders mee om. Sharmila vertolkt die hang naar behoud van de zuiverheid van de betekenis van cultuur. Ik heb daar alle begrip voor. Aan de andere kant, misschien moeten we bij continuïteit en verandering niet alleen kijken naar wat je verliest, maar ook wat je wint. In dit geval is dat toch een stuk van het behoud van identiteit en cultuur.

Ik dank Sharmila voor haar bijdrage en zou willen dat de discussie over cultuur en identiteit hoger op de politieke agenda komt te staan.

Sandew Hira
Advertenties

Monday 06 May
Sunday 05 May
Saturday 04 May