Enkele Amerikaanse diplomatieke tradities
14 Sep 2012, 10:00
foto


De diplomatieke wereld werd afgelopen dinsdag opgeschrikt met het bericht over de moord in Libië van ambassadeur Christopher Stevens van de Verenigde Staten van Amerika. Dit is niet de eerste aanslag op een Amerikaanse missie in het buitenland of de eerste keer dat een Amerikaanse ambassadeur wordt vermoord 'in the line of duty' (=tijdens de uitoefening van zijn plicht). Sinds 1979 is Christopher Stevens de eerste Amerikaanse ambassadeur die tijdens zijn diensttijd is vermoord.

In 1968 was ambassadeur John Gordon Mein, de eerste Amerikaanse ambassadeur die in de 'line of duty’ in Guatemala werd vermoord; vervolgens in 1973 in Sudan, ambassadeur Cleo A.Noel Jr., in 1974 in Cyprus, ambassadeur Rodger P. Davies, in 1976 in Libanon, ambassadeur Francis E. Meloy en in 1979 in Afghanistan, ambassadeur Adolph Dubs.
Twee andere Amerikaanse ambassadeurs vonden de dood tijdens hun diensttijd bij vliegtuigongelukken. In 1950 in Canada was dat ambassadeur Laurence A. Steinhardt; in 1988 vond de Amerikaanse ambassadeur in Pakistan, Arnold L. Raphael, bij een mysterieus vliegtuigongeluk de dood tezamen met de toenmalige Pakistaanse president Generaal Zia–Ul–Haq.

Hardship postings
Ambassadeur Stevens, een oud Peace Corpse vrijwilliger in Marokko, was een carrière diplomaat met een ervaring van 21 jaar bij het State Department. Hij diende, onder meer, in Israël, Egypte, Syrië, Saoedi Arabië en was al eerder in Libië gestationeerd, met name als Deputy Chief of Mission van de Amerikaanse ambassade van 2007 tot 2009 en gedurende de Libische opstand in 2011 als special envoy bij de Trans Nationale Raad. De 52-jarige Christopher Stevens is de zevende Amerikaanse ambassadeur die het leven liet tijdens de uitoefening van zijn plicht.

Eén van de opvallende kenmerken van de Amerikaanse diplomatieke dienst is, dat op wat men 'hardship postings' noemt, voornamelijk carrière diplomaten worden gevonden terwijl op de zogenaamde ‘luxe posten’ de politiek benoemden worden geplaatst. Met andere woorden, daar waar de leef- en werkomstandigheden inadequaat zijn, waar ziekten wijdverbreid voorkomen en het gevaar op verlies van het leven altijd aanwezig is, waar vreemde gewoonten heersen, waar het te koud of te heet of te vochtig of te droog is voor de gemiddelde Amerikaan, daar zal men niet de amateur of een politiek benoemde persoon vinden, maar wel de carrière diplomaat.

Vanaf het eerste moment van aanmelding van Amerikaanse burgers voor een opleiding voor een carrière in de buitenlandse dienst, wijst het State Department de kandidaten erop, dat van hun verwacht wordt dat zij overal naar toe moeten gaan waar zij gestuurd worden, zelfs naar plaatsen waar familieleden niet kunnen gaan vanwege politieke instabiliteit of andere ongunstige leef- en werkomstandigheden.

Traditie politieke benoemingen
De Verenigde Staten van Amerika behoren tot één van de weinige landen in de wereld waar anno 2011 nog altijd politieke benoemingen van ambassadeurs plaatsvinden. Deze traditie heeft een historische achtergrond. Toen de Verenigde Staten hun onafhankelijkheid hadden verkregen, braken zij met vele Europese tradities, waaronder ook de diplomatieke. Terwijl de Europeanen al in de negentiende eeuw hun diplomatieke dienst aan het professionaliseren waren, gingen de Verenigde Staten een andere richting op. De Amerikanen hadden toentertijd geen geloof in professionele diplomaten, in hun conceptie waren deze teveel gecorrumpeerd door hun langdurig verblijf aan de Europese hoven met hun intriges en een welig tierende boudoir diplomatie.

De Amerikanen selecteerden zeer gerespecteerde personen uit verscheidene segmenten van hun samenleving, die dan als ministers of gevolmachtigde ministers (niet als ambassadeurs) naar het buitenland werden gestuurd. Niets symboliseert het unieke karakter van de Amerikaanse diplomatieke praktijk in deze periode meer dan dat vijf van de eerste acht presidenten, te weten, John Adams, zijn zoon John Quincy Adams, Thomas Jefferson, James Monroe en Martin van Buren in de diplomatieke rang van ministers in het buitenland hebben gediend. Er bestaat geen parallel hiervan in de wereld, in feite is dit nog steeds uniek in de diplomatieke geschiedenis.

Met zulke eminente personen in de diplomatieke dienst, is het begrijpelijk, dat de Verenigde Staten in hun formatieve jaren geen behoefte hadden aan professionele diplomaten. Volledigheidshalve kan worden vermeld dat voor zijn presidentschap, George H.W. Bush, ambassadeur is geweest bij de VN (1971-1973) en hoofd van de USA Liaison Office in China (1974-1976), terwijl Walter F. Mondale, na zijn vicepresidentschap ambassadeur is geweest in Japan (1993-1996) en in 1998 de speciaal gezant van president Clinton voor Indonesië.
Tot het begin van de twintigste eeuw hielden Amerikaanse presidenten vast aan de gewoonte om vrienden, familieleden en financiële donateurs als hoofden van hun missies naar het buitenland te sturen. Deze presidentiële benoemingen, vooral, die onder het presidentschap van Woodrow Wilson van 1913 tot 1921, zijn door de historicus, E. Wilder Spaulding, gekarakteriseerd als “een niet te beschrijven groep van vleugellamme, onbeduidende personen, politieke naïevelingen en onnozelen”.

Professionalisering
In de loop der jaren kwamen er steeds meer onthullingen over corruptie en incompetentie onder deze politiek benoemde personen. Langzaamaan werd het land geduwd in de richting van een carrière dienst voor diplomaten, die in hoofdzaak was gebaseerd op deskundigheid en verdiensten. In 1924 werd de 'Foreign Service Act' aangenomen, die een belangrijke stap was naar de vorming van een reservoir van zeer ervaren carrière diplomaten van waaruit ambassadeurs konden worden benoemd. De enorme druk vanuit het Congres en de Senaat heeft ertoe geleid dat het carrière principe thans de dominante factor is bij de benoeming van Amerikaanse diplomaten.

Echter, de gewoonte van politieke benoemingen van ambassadeurs door Amerikaanse presidenten is niet helemaal verdwenen en is nog steeds onderdeel van de Amerikaanse diplomatieke traditie. De praktijk wijst uit dat circa 75% van de ambassadeursbenoemingen uit de carrière groep komt terwijl rond de 25% door de president wordt benoemd. Maar zelfs bij deze geaccepteerde praktijk van politieke benoemingen heeft de Amerikaanse president niet de volledige vrije hand. Artikel II van de Amerikaanse grondwet geeft de Senaat een rol in de benoeming van ambassadeurs vanwege de stipulering dat “de President zal nomineren, en met toestemming van de Senaat zal benoemen”. Deze werkwijze garandeert in belangrijke mate dat mediocre en ondermaatse kandidaten niet voor de functie van ambassadeur goedgekeurd zullen worden door de Amerikaanse volksvertegenwoordigers.

Rudie Alihusain
Advertenties

Monday 06 May
Sunday 05 May
Saturday 04 May
Friday 03 May