De oorsprong van ons (oneerlijk) kiesstelsel
11 Apr 2023, 10:44
foto


Op 18 maart 1948 keurden de Staten met algemene stemmen een landsverordening goed, waarin het zo genoemde College van Bijstand was geregeld. Dit College kan beschouwd worden als een voorloper van de Raad van Ministers en zou de eerste verkiezingen volgens het Algemeen Kiesrecht in Suriname, voorbereiden en uitvoeren. Nadat de landsverordening door de Staten (toen nog gekozen volgens het beperkt kiesrecht) was goedgekeurd, belastte gouverneur Brons de ambtenaar A.J. May met het samenstellen van dit College van Bijstand. De heer May was dus de formateur van dit (overgangs)kabinet. Tussen haakjes, het was deze zelfde heer May die in 1969, (na de val van de regering-Pengel) de minister-president werd van het naar hem genoemde Zakenkabinet.

Op 5 april 1948 installeerde de gouverneur dit College dat uit 6 landsministers bestond. Deze waren:
1) A.J. May (Voorzitter);
2) A.W. Brakke (Economische Zaken);
3) J.C. de Miranda (Justitie en Politie, Onderwijs en Volksontwikkeling);
4) H.N. Hajary (Sociale Zaken en Volksgezondheid);
5) W.G.H. Smit (Financiën, tot december 1948); en
6) E.Th.L. Waller (Landbouw).
 
Op 25 mei 1948 wordt onze staatsregeling officieel gewijzigd en worden de al eerder goedgekeurde wijzigingen met nog enkele andere nu in een officieel document vastgelegd. Bij deze regeling wordt o.a. het College van Bijstand omgedoopt tot het College van Algemeen Bestuur. Ook verkrijgt Suriname bij deze regeling het Algemeen Kiesrecht voor mannen en vrouwen, dat intussen was aangenomen door het Nederlandse parlement. Het algemeen kiesrecht kwam dus meteen en wel voor eenieder die de leeftijd van 23 jaar had bereikt, en niet in fasen, zoals sommige partijen, zoals de HPS (de conservatieve Hindoe Partij Suriname) en de NPS, dat hadden gewild.

De fractie van de NPS in de Staten zegt zijn tegenstand bij monde van haar voorzitter, de heer Van der Schroeff, tegen het meteen doorvoeren van het Algemeen Kiesrecht op.  (In feite had de NPS geen andere keus, want het Algemeen Kiesrecht voor Suriname was al goedgekeurd door het Nederlandse parlement.). De NPS-voorzitter houdt echter een felle speech in de Staten, waarbij hij zegt niet te spreken te zijn over het feit dat de Nederlandse regering de visie van de NPS (dus het in fasen invoeren van het Algemeen Kiesrecht) naast zich heeft neergelegd. Hij vindt deze handelwijze vanuit Nederland “dwang, koloniale politiek en machtsviering.” Hij gaat zelfs zover om te stellen dat als de tegenstanders van de directe invoering van het algemeen kiesrecht genoeg wapens hadden (zoals de verzetsbeweging tegen Nederland, toentertijd actief in Indonesië), men in Nederland zeker rekening had gehouden met hun standpunten. Dan zouden de door Den Haag doorgedrukte voorschriften “in de smerige Sommelsdijckse kreek worden geworpen,” aldus Van der Schroeff. [1]

Een andere prominente NPS-er, het Statenlid de heer P. Wijngaarde, schrijft in zijn krant dat hij er moeite mee heeft om Hindostanen en Javanen als burgers van Suriname te beschouwen. Hij vindt dat door de invoering van het Algemeen Kiesrecht en het introduceren van het lijstenstelsel in de ontwerp-kieswet, vreemdelingen in staat worden gesteld “in onze zaak niet alleen te bemoeien, doch ook medezeggenschap te hebben.”[2]

Het vaststellen en goedkeuren van het kiesstelsel dat bij de uitvoering van het algemeen kiesrecht zou gelden, zal door de Surinaamse regering met goedkeuring door de Staten worden gedaan. De regering dient daartoe een ontwerp in bij de Staten en stelt bij monde van de heer May voorstander te zijn van een kiesstelsel met een gelijkmatige groepsverdeling dat de kiezers eerlijke kansen zou geven.

De voorzitter van de NPS noemt deze onderbouwing zo stuntelig, dat hij daarover niet verder met de regering wil discussiëren. Hij gaat liever over tot het behandelen van de onderdelen van het ontwerp-kiesstelsel en de wijzigingen die hij namens zijn partij daarin wilde. De toenmalige voorzitter van de NPS kan dat zo stellen, omdat zijn partij, samen met leden vanuit de Unie Suriname, de meerderheid in de Staten heeft. Zo wordt een kiesstelsel in elkaar gezet waarbij de Creoolse groep vooral in Paramaribo bevoordeeld wordt, tegenover de onderwaardering van de Aziatische groep in de districten.

Dit veroorzaakt zelfs binnen de als elitair beschouwde Hindoe Partij Suriname (die samen met de NPS geen voorstander was van directe invoering van het algemeen kiesrecht) problemen onder de aanhangers. Dit leidt ertoe dat de HPS meewerkt aan de formulering van een (buiten-parlementaire) motie van de H-JPP, de PSV, de Moslim Partij en enkele andere pas opgerichte partijen tegen het standpunt van de meerderheid in de Staten m.b.t. het in te voeren kiesstelsel. Dit weekt de HPS los van haar band met de NPS en drijft haar in de richting van de meer volksgerichte H-JPP onder leiding van Johannes Mungra (uit deze partij komt wat later, de VHP voort). Mungra staat open voor deze toenadering en redeneerde als gewiekst politicus: “Je moet jouw politieke tegenstander op het juiste moment de hand reiken, [namelijk] wanneer hij in moeilijkheden is; al heb je hem zelf in de politieke puree geholpen.”[3] 

Al met al wordt het nieuwe kiesstelsel in november 1948 goedgekeurd door de meerderheid in de Staten. Ondanks de felle protesten van de PSV en de ‘Aziatische’ partijen, kondigt gouverneur W. Huender dit kiessysteem af en krijgt het rechtskracht. De datum van de eerste verkiezingen in Suriname volgens het Algemeen Kiesrecht wordt vastgesteld op 30 mei 1949.
Tot vandaag de dag worstelen we met de nasleep van het toen goedgekeurde oneerlijk kiesstelsel.
 
R. Parabirsing
________________________________________
[1] Azimullah: Jagernath Lachmon, een politieke biografie, blz. 57
[2] Azimullah, blz. 58
[3] Azimullah, blz. 59

Advertenties

Monday 06 May
Sunday 05 May
Saturday 04 May
Friday 03 May