De aanzet tot de stichting van de Saamaka maatschappij werd gegeven
rond de uitbraak van de slavenplantages in 1690 bij de verbranding van de
plantage van de Joodse planter Imanuël Merchado in Cassiwinica. Bij deze
gebeurtenis werd ook de planter gedood en verbrand. De Saamaka hebben sinds die
uitbraak een geestdodende en verwoestende strijd moeten leveren tegen het
Koloniale Leger, ondersteund door zwarte mensen uit het kustgebied.
De zwarte mensen waren bereid om op afroep aan de zijde van de witte
mensen te staan en in zogeheten strafexpedities te trekken naar de bossen, tot
in het uiterste zuiden van Suriname aan de bovenloop van de Suriname-, en de
Saramaccarivier om de eigen broeders te bestrijden en te vernietigen. De
Saamaka hebben stand kunnen houden en hebben op 19 september 1762 in navolging
van de Ndjuka vrede afgedwongen van de slavenmaatschappij. De groei en
ontwikkeling van de Saamaka binnen hun woongebied, vanaf Mawasi bij Phedra tot
het zuidelijk deel van de Surinamerivier, liep gestaag. Er werden
leefgemeenschappen gebouwd en economische bedrijvigheid in gang gezet in
dorpen die tot het midden van de vorige eeuw ruim 2.000 inwoners telden.
Maar de wellevendheid bij de Saamaka werd in de begin jaren zestig van
de vorige eeuw eensklaps getroffen door het welvaartsexperiment van de Staat
Suriname in de bouw van de zogeheten Brokopondo waterkrachtcentrale bij
Posu-sula te Afobaka aan de Surinamerivier. De marrons in dit dichtstbevolkte
gebied werden niet gekend noch betrokken bij de planning en de uitvoering van
de werkzaamheden en zijn bovenal niet geïnformeerd over de gevolgen van deze
stuwdam voor hun verdere leven en welzijn in dat woongebied. Op de vraag van
een buitenlandse journalist aan de toenmalige premier Johan Ferrier bij de
ondertekening van de Brokopondo Overeenkomst, over de toekomst van de meer dan
6.000 mensen die nu wonen in het gemarkeerde stuwmeergebied, antwoordde hij: “de
stuwdam wordt in landsbelang gebouwd dus zullen “die
mensen” ook in landsbelang moeten verhuizen”.
Er moest dus voldoende energie, witte steenkool, worden geproduceerd
voor de economische bedrijvigheid in het kustgebied, vooral ook om tegemoet te
komen aan de behoefte aan energie van buitenlandse ondernemers. Diezelfde toon
van Ferrier bleek ook zijn opvolger en premier Johan Adolf Pengel te hebben
aangeslagen wanneer hij op 1 februari 1964 weer eens benadrukt “Nu de
sluisdeuren dicht zijn, zal het water gaan stijgen, dan zullen “zij” moeten
verhuizen”. Protesten tegen deze houding van de Surinaamse regering mochten
niet baten. Integendeel werd het radiostation Avros
naar aanleiding van de rubriek “Wat de week ons
bracht” in het programma van wijlen mr. Eddy Bruma van zaterdag 3
februari, op maandag 5 februari 1964 tot heden gesloten.
Voor de premier Pengel was het stijgende water een machtsmiddel om de
mensen tot verhuizen te dwingen. Dit kan gezien worden als een grove schending
van mensenrechten. Samenlevingen zijn erdoor uit elkaar gerukt, omdat een deel
niet bereid was beneden de stuwdam te gaan wonen. Nota bene in gehuchten
waarvan de woning was opgetrokken in onverzaagde planken, plankenhutten,
verdeeld in twee vertrekken per gezin, ongeacht de grootte van dat gezin. Deze
slachtoffers, de zogeheten transmigranten, raakten in die onvoorbereide
transmigratie nota bene verwikkeld in nieuwe sociale en
maatschappelijke vraagstukken die hun weerga niet kennen w.o. werkloosheid en
urbanisatie.
In een poging de wellevendheid van weleer te vinden, kregen de
transmigranten een froisi-moni, (financiële compensatie) van vier gulden (f.4.-) per gezin. Het
zuchtend verlangen van de iets oudere transmigranten naar de leefgemeenschap
van weleer heeft in de periode tussen 1964 en 1970 aan ruim 300 geregistreerden het leven gekost. Vandaag wordt na 55 jaren
van de uitvoering van dat welvaartsexperiment in alle toonaarden geschreeuwd
voor de beëindiging van de Brokopondo Overeenkomst die aan de basis heeft
gestaan van dit welvaartsexperiment in Brokopondo. In DNA wordt in alle
hevigheid gedebatteerd over schade die Suralco/Alcoa zou hebben aangericht in
het mijngebied om een eventuele milieuramp te voorkomen. Over het lot van de
mensen, de ontheemden, die nu langer dan een halve eeuw de prijs voor dit
welvaartsexperiment hebben betaald en nog steeds de wrange vruchten ervan
plukken, zwijgen zelf de lotgevallen van deze ontheemden in DNA - met
uitzondering en dank aan de ABOP-fractie -
als het graf. Dit is zeer jammer, omdat ze kennis dragen van het kwaad
dat deze mensen is aangedaan. Ze zijn bovendien ervan bewust dat deze
ontheemden nog steeds in hun nieuwe leefgemeenschappen worden achterna gezeten
ten faveure van de belangen van nationale en multinationale ondernemingen.
Het is betreurenswaardig dat de president zijn politieke kruistochten
belangrijker vindt dan het bijwonen van deze debatten in DNA. Maar wat het
resultaat van deze debatten in DNA ook mag wezen, de nazaten van deze
ontheemden zullen deze daad tegenover de marrons, hun voorouders en tegen
henzelf, niet in de vergetelheid doen belanden.
Drs.
Erney R.A.O. Landveld
Ruben
Ravenberg, PhD, MBA