Reactie op verklaring oppositie over antwoord aan PG
26 Jan 2017, 16:54
foto


Naar aanleiding van de verklaring van de oppositionele politieke partijen in De Nationale Assemblee inzake de kwestie overtreding van de Wet op de Staatsschuld, wordt hierna het volgende verklaard:

Middels een brief d.d. 16 december 2016 van dhr. Ch. Santokhi en 9 andere leden van De Nationale Assemblee is aan de Procureur-Generaal (PG) bij het Hof van Justitie het verzoek gedaan om een onderzoek in te stellen naar overtreding van de Wet op de Staatsschuld. Ten aanzien van het verzoek heeft de PG de verzoekers/oppositionele politieke partijen inmiddels geïnformeerd. Hetgeen in essentie erop neerkomt dat de uitkomst van het onderzoek uitwijst dat er vooralsnog niet gebleken is dat er sprake is van overtreding van de Wet op de Staatsschuld, aangezien er uit betrouwbare documenten van het Bureau op de Staatsschuld gebleken is dat er bij het aangaan van leningen voor het land, steeds conform de wet en binnen de kaders van zijn taken en bevoegdheden is gehandeld door de Minister van Financiën.

Uit het onderzoek van de PG is ook gebleken dat de door het Bureau voor de Staatsschuld en de Minister van Financiën verstrekte informatie aan De Nationale Assemblee betreffende het obligoplafond, op waarheid berustte en betrouwbaar is. Dit, in tegenstelling tot de beweringen van de verzoekers/oppositionele politieke partijen, die ten onrechte hebben getracht om de integriteit van zowel de Minister van Financiën als het Bureau voor de Staatsschuld te ondermijnen. Het is dan ook van belang en getuigt van transparantie dat het volk op de hoogte is (gesteld) van de uitkomst van het onderzoek van de PG en de bevindingen van deze autoriteit daaromtrent, aangezien het land zowel nationaal als internationaal ernstig in diskrediet zou worden gebracht ingeval de Wet op de Staatsschuld zou zijn overtreden.
Uit de bevindingen van de PG blijkt voorts dat er naar aanleiding van het verzoek van de betrokken Assembleeleden een deugdelijk onderzoek is ingesteld door het Openbaar Ministerie (OM) c.q. de PG op grond van zijn taken en bevoegdheden op het gebied van het onderzoeken/opsporen en vervolgen van strafbare feiten in het land ex art. 145 GW jo art. 3 RIS (G.B. 1935 no. 79), waarbij ethische en juridische (beroeps)normen en waarden hoog in het vaandel worden gedragen door deze onafhankelijke, objectieve, professionele, kritische en transparante justitiële autoriteit.

Dat de verzoekers/oppositionele politieke partijen, na de uitkomst van het door de PG ingesteld onderzoek, nu stellen dat zij geen genoegen nemen met het antwoord/de bevindingen van de PG op basis van het onderzoek en de uitkomst daarvan, dat zij een ‘serieus, diepgaand, onafhankelijk en objectief’ onderzoek willen afdwingen en met het oog daarop in beraad zijn m.b.t. te ondernemen vervolgstappen, wekt de indruk dat de oppositionele politieke partijen – die altijd luid hebben geroepen dat zij de Trias Politica, het respect voor en de (juridische) onschendbaarheid van de Rechterlijke Macht (RM) hoog in het vaandel dragen – achteraf bezien volstrekt géén vertrouwen hebben in, noch enig respect hebben voor de RM in ons land, waar het OM met aan het hoofd de PG een wezenlijk deel van uitmaakt. Dit is niet alleen ironisch en tegenstrijdig van de verzoekers/oppositionele politieke partijen binnen De Nationale Assemblee, maar ook vooral heel treurig (gesteld met hen), daar zij als politieke partijen nu de onschendbaarheid en integriteit van de RM, i.c. het OM, trachten te ondermijnen, z.a. zij eerder ten onrechte de integriteit van het Bureau voor de Staatsschuld – hetgeen ex art. 22 Wet op de Staatsschuld bovendien door het College van Beheer wordt gecontroleerd – te grabbel hadden gegooid.

Met hun verklaring en houding ter zake van het antwoord/de bevindingen van de PG, hebben de verzoekers/oppositionele politieke partijen namelijk ook expliciet tot uitdrukking gebracht, dat zij de lakens willen uitdelen op het OM. Dit, terwijl art. 145 GW uitdrukkelijk stelt dat het OM, dat door of namens de PG wordt uitgeoefend ingevolge art. 146 GW – met uitsluiting van elk ander orgaan – het vervolgingsbeleid (in concreto) bepaalt (binnen de kaders van het algemeen vervolgingsbeleid dat ex. art. 148 GW door de Regering wordt bepaald). Het daadwerkelijk afdwingen/eisen van een onderzoek van het OM door of namens i.c. de oppositionele politieke partijen – terwijl het OM uit een recent justitieel onderzoek over dezelfde kwestie reeds tot de conclusie is gekomen dat er geen sprake is van een strafbaar feit i.c. overtreding – zou dan ook als in strijd met de Grondwet (m.n. art. 145) kunnen worden aangemerkt.

Gezien de hiervoor vermelde wettelijke taken en bevoegdheden van het OM, is het ook nog juridisch incorrect en onbegrijpelijk dat de verzoekers/oppositionele politieke partijen van de PG verlangen dat deze justitiële autoriteit buiten de kaders van zijn wettelijke taken en bevoegdheden treedt om de uitgaven van de Regering (ook) in zijn onderzoek te betrekken, terwijl het krachtens de Grondwet (art. 149 en 151) en de Wet op de Rekenkamer (G.B. 1953 no. 26) tot de taak van de Rekenkamer behoort om toezicht te houden op de besteding van de staatsfinanciën alsook om controle uit te oefenen op het beheer van de staatsfinanciën door de overheid en ten aanzien daarvan, ingevolge art. 151 GW, verslag uit te brengen aan De Nationale Assemblee, waarvan de verzoekers/oppositionele politieke partijen – nota bene – zelf ook deel van uitmaken.

Geconcludeerd kan worden, dat de verklaring van de verzoekers/oppositionele politieke partijen ter zake van de uitkomst van het door de PG ingesteld onderzoek en zijn antwoord naar aanleiding van hun verzoek, alles weg heeft van een weigering van de acceptatie van de feiten/de realiteit dat er, anders dan zij verondersteld of verwacht hadden en de samenleving hebben doen geloven, geen sprake is van overtreding van de Wet op de Staatsschuld door de Minister van Financiën.

Politieke Ondersteuningsgroep van de Fractieleider van de NDP
Advertenties

Sunday 05 May
Saturday 04 May
Friday 03 May