Column: de Palm
25 Nov 2010, 20:00
foto


Er was eens een mooie palm, die eeuwenlang in een potje binnenshuis werd gekweekt.
De meester van de pot wilde het namelijk zo. Die zei tegen die palm in dat potje:
“Blaif jai maarr in dat potje. Da’s goed sjo, dan blaif jai lekker klain en dan kan ik jauw overal neerzetten. Dan kan ik doen en laten met jauw wat ik wil.”
De palm in de pot zei maar niets terug, maar desondanks groeide hij, langzaam maar zeker, honderden jaren lang, en hij werd steeds groter, hij begon nu duidelijk de pot te ontgroeien. En hij werd steeds mondiger, hij begon steeds duidelijker zijn eisen te stellen aan de baas van de pot, de potbaas.

“Ik wil uit de pot,” zei de palm, “die pot wordt te klein, hij knelt me, ik wil mijn eigen baas zijn, ik wil Baas in eigen Pot zijn. Ik wil de grond in!” eiste de palm in de pot.
De baas van de pot hoorde deze woorden aan en schudde zijn hoofd.
“Nai, ben jai betoeterd? Weet jai wel wat je eist? Daarr komt niets van in. Jai bent nog veels te klain om alleen, om zelfstandig, de grond in te gaan.”
De palm bleef echter aandringen en waar de baas van de pot hem in zijn koloniaal huis ook neerzette, de palm bleef zijn misnoegen uiten, nog erbij ook in zijn eigen palmtaal.
“Ik wil de grond in, ik wil vrij zijn, mi wani fri, poeroe mi djaso, ik ben het zat, ik wil in de zon. Ik wil de pot uit en jij kan de pot op,” zei de palm brutaaltjes.
“Haw nou’es je snater, of ik hak je om,” dreigde de baas van de pot.
“Da doe dat dan maar. Dan kan je niet meer profiteren van m’n lekkere vruchten, dan kan je niet meer genieten van mijn mooie vormen, dan kan je niet meer met me pronken als je weer eens al die elite-gasten van je ontvangt, hier in je koloniaal huis.”

De baas van de pot werd moe van al dat geklaag van die potpalm, ing ede bin kong weri f’a tori. Hij sloot een deal met de palm.
“Naw goed dan, ik zet je voor het grootste deel van de dag buiten, dan kan je genieten van de zon, maar dan beloof je dat je je klep hawen zal. Ik word ook een dagje ouwer en ik kan niet meer zo tegen al dat gejengel aan me hauwfd.”
“Is goed, is goed dang,” zei de palm en zo kreeg die een beetje vrijheid, wan montjie fri. Hij stond nu wel buiten, maar mocht nog niet zelfstandig de grond in.
De palm begon van deze gedeeltelijke vrijheid te genieten; dit was dat ding. Hij groeide nu met volle kracht en barstte zowat uit de pot. Er kwamen nieuwe scheuten vanuit de wortels groeien en die wilden meer vrijheid, totale vrijheid, srefidensi now, onafhankelijkheid nu, was de kreet die steeds harder te horen was. Er was intussen een nieuwe baas van de pot gekomen en die zei:”Naw, wil je deruit? Goed dan, liever gisteren dan morrege. Je krijgt je sjin.”

En zo besliste de palm om ultimo november 1975 uit de pot te gaan. Maar het werd een gehaal en getrek in de pot. Een deel van de palm wilde, nu het puntje bij paaltje kwam, niet uit de pot, die wilde lekker veilig en verzekerd in de koloniale pot. Het werd een hele operatie om die aardig grote palm met al die opgroeiende palmpjes uit die pot te halen en in een mooi, goed gat te plaatsen. Een belangrijk deel van de palmpjes brokkelde met wortel en al van de grote palm af en bleef bij de baas van de pot. Het liep bijna mis, maar op het laatste moment zegevierde het gezond verstand van de palm boven het gehaal en getrek van degenen die vochten om baas in eigen palm te gaan spelen, en met veel feestvreugde werd de palm op 25 november 1975 onafhankelijk, a bin kon fri.
Zo was de palm eindelijk in de grond, lekker buiten, in de zon, maar hij wilde nog niet goed uitgroeien, hoezeer hij ook z’n best deed om een grote, trotse palm te worden, zoals vele palmen om hem heen en ondanks het vele ontwikkelingswater en de ontwikkelingsmest die de voormalige baas van de pot de palm toediende. Een deel van de palm vond dat het juist die bemoeienis van die ouwe baas was, die maakte dat de palm niet goed zijn eigen boontjes leerde doppen.

Een ander deel van de palm klaagde:”Zie je nou wat er gebeurt als je te haastig dingen doet? Neks is goed voorbereid. Waren we maar bij die koloniale baas gebleven. Die was wel een ouwe, lastige, strenge zeur, maar daar werden we tenminste goed verzorgd, kregen we elke dag vers water, mest en zwarte aarde. Nu zijn we aan de grillen van de natuur overgeleverd. dan felle zon, dan zware regens, dan w’e brong, dan w’e soengoe.” “Jullie klagen teveel, hou daarmee op, wees dankbaar voor de vrijheid die we jullie gebracht hebben, en tel liever je zegeningen,” zei de leiding van de palm.

Maar het bleef een gehaal en getrek, met als gevolg dat op 25 februari 1980 een groep groene palmbijen de plant overnam en ging bepalen wat er moest gebeuren. En wie niet deed wat ze wilden, werd meteen door hen gestoken; ze staken links en rechts en stuurden de koloniale baas met z’n bemoeizucht de mokerhei op. Ze zoemden luid tegen die ouwe:”Baas de Koning, onze palm is geen pot met honing.”
Nou, toen stopte die Ouwe met alle hulp aan de palm en er braken moeilijke tijden aan, weinig water, nauwelijks mest, veel zon, dan een droogte; vele bladeren van de palm vielen af. Op de koop toe reden een paar droengoemangs, een stel zuiplappen, tegen de palm op en beschadigden de boom aanzienlijk.

Toch kwam de boom, krachtig als’ie was, en met de sterke wil om te overleven, er bovenop en zo kwam hij langzaam maar zeker uit die moeilijke periode, flink geschaafd en gehavend, verwaarloosd en in zijn groei geremd, maar rijk geworden aan ervaringen, aan levenswijsheid, en vele bladeren aan de boom en van de spruitjes rondom de moederboom namen nu geen blad voor de mond; ze eisten rechtvaardigheid en vooruitgang voor allen en niet maar voor de bovenste bladeren.
En zo groeide de palm verder, zijn wortels vonden goede aarde, hij kreeg weer mest toegediend, van zijn eigen oude bladeren, en ondanks alles ging het.

Nu, na 35 jaren in de grond, in weer en wind, wil die palm toch echt sterk gaan groeien, zonder al teveel djoegoe-djoegoe, zonder teveel hari-troesoe, zonder al die deghe-deghe, kese-kese, zonder pow-pow, patja-patja, foeroe-foeroe enzo.
Nu moest er wel rust in de tent komen, maar het werd weer onrustig. De nieuwe bladeren daarboven wilden zus, de oude en jongere wilden zo. Om de zaak een beetje tot bedaren te brengen, besloot de nieuwe baas van de palm dat zowat elk belangrijk blad aan de boom een officiële vrije dag kreeg. Dat bracht wel een zekere tevredenheid bij die bladeren, maar of dat de zo gewilde groei van de palm zou stimuleren.... dat moest nog blijken.

En sommige van die nieuwe bladeren daarboven aan die palm maakten zichzelf extra mooi, ze pimpten zichzelf, terwijl andere bladeren er zo droogjes en verwaarloosd bijhingen. Terecht eisten die ook een beetje ‘pimp’, volgens de regel: Recht voor één, recht voor allen.
Ondanks deze groeistuipen wijst alles er echter op dat de palm nu zonder al te veel ongezonde bemoeienis van buitenaf kan gaan groeien en zijn zeer gewilde, smakelijke vruchten op volle sterkte kan voortbrengen.
“Neks no fout” zou de ene zeggen.
“Boeng strrrak, jaaaah,” zou de andere zeggen.
Hoe het ook gezegd wordt, feit blijft dat de palm er nu redelijk goed uitziet, maar er is wel behoorlijk wat werk aan de winkel, want op eigen benen staan en zelfstandig groeien kost veel energie, maar dat is het voorbeeld voor de spruiten: niet vragen en bedelen om hulp, maar zelf de hand aan de ploeg slaan.
Dus: Oen njam’a dee switi, neks no fout. Op naar 40 jaar Srefindensi, boeng strrrak, jaaaah!

Rappa

Een uittreksel hieruit werd voorgedragen in het tv-programma Panorama van dinsdag 23 november 2010
Advertenties

Monday 06 May
Sunday 05 May
Saturday 04 May
Friday 03 May