Kabinet president over bezoldiging Rechterlijke Macht
19 Jan 2015, 06:00
foto


Het Kabinet van de President, reageert op het commentaar van de voorzitter van de Centrale van Landsdienaren Organisaties (CLO), Ronald Hooghart, op de bezoldiging van leden van de Rechterlijke Macht.

Door de wijze waarop gereageerd werd op het besluit van de regering om de honoraria van de leden van de Rechterlijke Macht op te trekken, wordt de indruk gewekt alsof de regering weer een besluit heeft genomen, dat verwarring en verstoring van de salarisverhoudingen binnen het apparaat zal veroorzaken. De heer Hooghart geeft een reactie in algemene zin, zonder zich te hebben georiënteerd over dit specifiek geval. Hoewel hij voorstander is van de verhoging, zegt hij dat deze maatregel met deskundigen doorgesproken had moeten worden.

Als een voorstel in alle facetten in beschouwing is genomen dan is het deze aanpassing van de vaststelling van de bezoldigingsreeks voor de leden van de rechterlijke macht. Nooit eerder is er zo een fundamentele benadering gevolgd bij het bepalen van de 'financiële rechtsposities van de Rechterlijke Macht'. Deze voorstellen, die zijn ontwikkeld en onderbouwd door werkgroepen van het Hof van Justitie en het Openbaar Ministerie, worden gedragen door het totale Hof en het Openbaar Ministerie.

Zonder hier verder inhoudelijk in te gaan op de ter zake ingediende voorstellen aan de President van de Republiek Suriname, is na maandenlang delibereren met deskundigen, voor het eerst een evenwichtig voorstel tot stand gebracht gebaseerd op artikel 141 lid 3 van de Grondwet. Aangezien het bekend is dat de Regering van Suriname inmiddels goedkeuring heeft gehecht aan het voorstel, waarbij wordt geanticipeerd op de Grondwettelijke bepaling van artikel 141 lid 3 m.b.t. de leden van de Rechterlijke Macht, ben ik verplicht misvattingen hieromtrent te corrigeren.
Sinds het Staatsbesluit van 2 juli 1996, houdende wijziging bezoldigingsreeks van de Leden van de Rechterlijke Macht (Zittende- en Staande Magistratuur) S.B.1996 no. 33 werd het besluit bezoldiging en voorzieningen Rechterlijke Macht bij Staatsbesluit herzien en laatstelijk nog bij Staatsbesluit van 11 juni 2013 (S.B. 2013 no. 113).

Precies zoals de financiële voorzieningen van de Politieke-Ambtsdragers ingevolge de artikelen 88 en 126 van de Grondwet bij wet zijn geschiedt, respectievelijk S.B. 1994 no. 77 en S.B. 1994 no. 78, dient eveneens die van de Rechterlijke Macht bij wet in formele zin te geschieden. Wij hebben met het recent goedgekeurde voorstel van de Regering eindelijk de basis daarvoor gelegd.
Het uitgangspunt is een consensus verhouding van 90% tussen de bezoldiging van de President van het Hof van Justitie (Rechterlijke Macht) en van de President van de Republiek Suriname (Uitvoerende Macht) welke nog bij wet moet worden goedgekeurd. Vooralsnog wordt geanticipeerd op basis van 70% om 75% voor respectievelijk de Staande en de Zittende Magistratuur middels een Staatsbesluit.

Tot nu toe heb ik geen enkel verrijkend commentaar gehoord, dan enkel het traditiegetrouwe babbelen, terwijl deze kwestie reeds 40 jaar in artikel 145 lid 4 van de Grondwet van 1975 staat. Ook de toetsing door het Constitutionele Hof was in tegenstelling tot al die praatjes van enkele assembleeleden sedert 1975 in § 3 met name artikel 96 e.a. van de inmiddels vervallen Grondwet, opgenomen.

De Directeur van het Kabinet van de President
Eugéne van der San
Advertenties

Sunday 05 May
Saturday 04 May
Friday 03 May