Hans Breeveld
De indeling van Suriname in districten dateert van 1863. Na enkele aanpassingen door de jaren heen telde Suriname in 1975 tien districten en dus ook tien actief dienende DC’s. In het Staatsbesluit 1990 no. 34 (Instructie Districtscommissaris) staat: “De Districtscommissaris vertegenwoordigt de Regering in zijn district.” Uiteraard moet ‘zijn’ in deze wet ook als ‘haar’ gelezen worden. Hieruit mag worden afgeleid dat elke actief dienende DC gezag voert over een district, en niet over enkele ressorten.

In 1985 zou dat anders worden. Er was een veelbelovende jongeman, die gepokt en gemazeld was in het districtsbestuur. Zeer DC-waardig, volgens enkele politieke prominenten van toen. Er waren echter geen DC’s die op sterven lagen, en in onze buurlanden of in de Atlantische Oceaan een district uit de grond stampen was geen optie. Dus, wat doe je dan? Je verdeelt het kleinste, maar voornaamste district met het meeste aantal inwoners in tweeën. Vervolgens verander je een wet middels een staatsbesluit en je zegt: “So shall it be written, so shall it be done.

Terwijl de wet stelt dat een district een bestuursgebied is waarvan de grenzen bij wet zijn vastgesteld, werden in 1985 – per staatsbesluit – twee bestuursressorten (een begrip dat de wet niet kent) aan het volk gepresenteerd als het gebied waarover nu districtscommissarissen afzonderlijk het gezag zouden voeren.

Van meerdere DC’s heb ik sindsdien hun ongenoegens gehoord, die men liever “voor zichzelf houdt”. Het lijkt mij dat daar een bestuurlijk ratjetoe begon, of om met de bestuurskundige August Boldewijn te spreken: “een bestuurlijke okrobrafu.” Nu, in 2025, slaat de angst mij om het hart als ik merk dat ons land met slechts tien districten 21 actief dienende districtscommissarissen telt. Deze bestuurlijke overbezetting is niet te begrijpen in een land waar met de regelmaat van de klok aan de arme bevolking wordt voorgehouden: “Wij moeten voorzichtig zijn met kosten die worden gemaakt, bika moni no de” of “Het is bekend dat ons land nu in moeilijk vaarwater verkeert.”

Als men echt decentralisatie tot prioriteit wil maken en er is ‘weinig’ geld, waarom niet één DC per district benoemen – dus ook voor Paramaribo – en de overige leden van de bestuursdienst, met name de secretarissen, beter inzetten? Het zou interessant zijn om het kostenplaatje van een (snel getrainde) DC eens goed voor het licht te houden. Men zou dit ook kunnen vergelijken met wat een ervaren secretaris ons kost. Bovendien weten wij dat bij een regeringswisseling haast het gehele korps van DC’s plaats moet maken. Gelukkig hebben wij DC’s die zelfs na het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd hun kennis nog met ons blijven delen en zich optimaal blijven inzetten. Maar al die niet-gepensioneerde ‘thuiszittende’ DC’s kosten het land bommen met geld. Geld dat er volgens onze regeerders niet is. Overigens help ik de regering hopen dat functionarissen in de bestuursdienst niet ontmoedigd worden vanwege het politiek parachutisme om zich heen.

Laat ons met z’n allen bidden dat wij niet, net als tijdens de afgelopen regeerperiode, in het verkiezingsproces geconfronteerd worden met districtscommissarissen die als voorzitter van een Hoofdstembureau zouden moeten optreden, maar plotseling doodleuk aangeven dat ze aftreden, omdat zij zich graag – namens hun partij – kandidaat willen stellen voor de spoedig te houden verkiezingen. Een scheidsrechter die plotseling als atleet wil deelnemen tijdens de Olympische Spelen. Daar zou het niet kunnen. Hier vaak wel.

In de Wet Regionale Organen van 29 juni 1989 staat dat voor een regio de president een Regionale Commissaris kan benoemen, die leiding geeft aan complementaire bestuursvoering, de regionale ontwikkeling en de samenwerking der districten ter behartiging van gemeenschappelijke belangen. Zie daar de ruimere en constructievere rol die een DC zou kunnen spelen: burgers helpen te denken over de grenzen van hun district, en arbeiden in grotere samenwerkingsverbanden.

Tot slot nog het volgende: DC’s worden vaak burgermoeder of burgervader genoemd. Zouden ze in een ontwikkelingsland als Suriname niet beter als ontwikkelingswerker kunnen worden betiteld?

Hans Breeveld