Het Constitutioneel Hof van Suriname
12 Nov 2021, 20:44
foto


In SJB 2021 nummer 2 is een bijdrage opgenomen van mr. dr. H. Fernandes Mendes (hierna ook te noemen de auteur) getiteld: Het Constitutioneel Hof van Suriname. Ons land heeft al ruim een jaar een nieuw hoog college van Staat, het Constitutioneel Hof (verder: Hof). De Wet Constitutioneel Hof (wet CH), werd in oktober 2019 bekrachtigd en is in februari 2020 in werking getreden. In mei 2020 – kort voor de verkiezingen - heeft de president de voorgedragen kandidaten geïnstalleerd, het Hof is inmiddels operationeel. 

In dit artikel wordt primair onderzocht op welke wijze het Hof is vormgegeven en wordt tevens een aantal karakteristieken besproken, zoals de plaats, betekenis en mogelijke ontwikkeling van het Hof in het staatsbestel; de institutionele structuur, de inrichting, de samenstelling en bevoegdheden en de toegang tot het Hof. 

De totstandkoming van de wet in 2019 was een zware bevalling. Gelukkig is naderhand gebleken dat het resultaat toch de geboorte van een gezond kind is geweest! Reeds in 1975 werd het Hof als staatsrechtelijk novum in de onafhankelijkheidsgrondwet van 1975 geïntroduceerd. Het heeft 45 jaar geduurd voordat dit voorschrift werd gerealiseerd.  Er was kritiek vanuit de Rechterlijke Macht op de omschrijving in de Grondwet 1975. Het Hof werd daarin omschreven als een zelfstandig college met rechtspraak belast, hierin werd een principiële strijdigheid gezien met de positie van het Hof van Justitie (HvJ) als hoogste instantie van de rechterlijke macht met rechtspraak belast. Ook het maatschappelijk draagvlak voor het Hof was niet groot. 

Bij de grondwetsherziening in 1987 en 1992 werd de formulering in artikel art 144 gewijzigd.  In 1987 werd de omschrijving dat het Hof een orgaan moet zijn dat is belast met de beoordeling van de grondwettigheid van wettelijke regelingen en maatregelen. In 1992 werd artikel 144 gewijzigd en kreeg het hof als taak: 
1. Het toetsen van de inhoud van wetten aan de Grondwet en van toepassing zijnde overeenkomsten met andere mogendheden en volkenrechtelijke organisaties;
2. Het beoordelen van de verenigbaarheid van besluiten van overheidsorganen met een of meer van de in Hoofdstuk 5 genoemde grondrechten.

In artikel 12 lid 1 van de wet CH is de grondwettelijke instructie van art 144 als volgt uitgewerkt: Het Hof toetst – na door een verzoekgerechtigde daartoe gedaan schriftelijk verzoek – de inhoud van een wet of gedeelte daarvan aan de grondwet en aan de burgers verbindende bepalingen van overeenkomsten met andere mogendheden en met volkenrechtelijke organisaties, hierna te noemen: volkenrechtelijke overeenkomsten.

In zijn artikel gaat de auteur in op de prejudiciële vraag welke conform artikel 31 lid 1 van de wet CH de rechter de mogelijkheid biedt het Hof te vragen zich over de grondwettigheid van de voorgelegde wet uit te spreken. 
In 2012 was de behandeling van de decembermoorden juist opgeschort in afwachting van de mogelijke toetsing van de Amnestiewet. De voortzetting van het geding werd geschorst tot het oordeel van het Hof zou zijn ontvangen. 

De vraag welk gezag de rechter aan een oordeel van het Hof moet toekennen is beantwoord in artikel 33 lid 1: ‘de rechter neemt bij zijn beoordeling het door het Hof onverbindend verklaren van de wet in acht’. De auteur stelt een zeer belangrijke vraag voor de rechtswetenschap namelijk: wat betekent in acht nemen? Betekent dit dat de rechter conform moet besluiten of dat weliswaar het besluit van het Hof in acht wordt genomen maar dat de rechter niettemin gemotiveerd tot een ander besluit kan komen? Doorgaans zal de rechter conform het oordeel van het Hof handelen. Maar het is denkbaar dat de rechter ook als het Hof geen strijdigheid uitspreekt over een omstreden wet, niettemin de wet buiten toepassing laat. Dit op grond van zijn bevoegdheid ex artikelen 106 en 137 G.W. 
M.a.w.: de rechter is niet verplicht zich te houden aan het besluit van het Hof. De wet CH is ondergeschikt aan de in de G.W. gegeven bevoegdheid van de rechter. 

De auteur stelt dat voor enige flexibiliteit van toekomstige keuzen, het verstandig lijkt bij de eventuele  herziening van de G.W., artikel 144 nogmaals tegen het licht te houden. Principieel lijkt het evident dat een onafhankelijk constitutioneel toetsingsorgaan bestaande uit juridische deskundigen potentieel een noodzakelijke voorziening zou moeten zijn in het Surinaams staatsbestel.  Dit ter bescherming van in de G.W. neergelegde belangrijke democratische waarden en grondrechten.
Het Hof kan een uitermate belangwekkende bijdrage leveren aan de constitutionele ontwikkeling van Suriname en bescherming van de grondwet en daarmee ook van onze democratische rechtsstaat.

Fayaz A. Sharman
Redactie Surinaams Juristenblad (sjbsjv@yahoo.com)
Advertenties

Sunday 05 May
Saturday 04 May
Friday 03 May