Achtergrondanalyse van 9-11
13 Sep 2010, 03:00
foto


Anders dan in de voorgaande acht jaren is de herdenking van de aanslag op de World Trade Center in New York van 11 september 2001 een nieuwe scherpe confrontatie geworden tussen twee krachten die zich op wereldschaal manifesteren: de duistere krachten van het extremisme en de gematigde krachten van beschaving.
De duistere krachten van het extremisme lijken elkaars tegenpolen, maar ze hebben een gemeenschappelijke oorsprong.

In 1976, onder het presidentschap van de Republikeinse Gerald Ford, werd een internationale samenwerking van een aantal inlichtingendiensten gevormd onder de naam Safari Club. Het ging om de inlichtingendiensten van Frankrijk, Egypte, Saoedi Arabië, Iran (toen nog geleid door de Shah van Perzië), Marokko en de Verenigde Staten. Hun doel was om de strijd tegen het communisme te coördineren in de islamitische landen. De islam zou de stoottroepen moeten leveren in de internationale strijd tegen het communisme.

Die strijd kreeg in 1979 een nieuwe dimensie toen de Sovjet Unie Afghanistan binnenviel om een communistisch regime dat door een revolutie aan de macht was gekomen op de been te houden. Die bezetting duurde ruim 10 jaar. De Safari Club zag de nieuwe stoottroepen tegen het communisme in de moslimstrijders in Afghanistan: de moedjahedien.

De moedjahedien werd fors gesteund door de CIA in een enorme operatie die bekend is geworden onder de naam “Operation Cyclone”. Naar schatting is een bedrag tussen $ 3 en $ 20 miljard naar de moedjahedien gegaan voor training, apparatuur en wapens.
Sleutelfiguren in de Safari Club waren namen die later bekend zijn geworden als de haviken in de regering Bush tijdens de Irak oorlog: Donald Rumsfeld en Dick Cheney.

Eén van de belangrijkste leiders die toen door de CIA werd gesteund tegen de Russen was … Osama Bin Laden. De Sovjets leden een smadelijke nederlaag. In 1990 trokken ze zich terug uit Afghanistan.
In 1992 kwam een coalitie van verschillende Afghaanse partijen – waaronder leiders van de moedjahedien – aan de macht.

Twee jaar eerder was in Iran het dictatoriale bewind van de Shah ten val gebracht door een Sjiitische volksrevolutie onder leiding van Ayatollah Khomeini. De Amerikanen waren een belangrijke steunpilaar in het Midden-Oosten kwijt.

De Afghaanse regering die bestond uit een coalitie van stamhoofden die elkaar bestreden om politieke en economische macht (hard drugs was het belangrijkste exportproduct van Afghanistan) viel binnen een paar jaar uit elkaar. In 1996 kwam één bepaalde stroming – de fundamentalistische Taliban – aan de macht met de steun van het Pakistaans leger. Osama Bin Laden had in deze groep een grote invloed. Afghanistan werd de trainingsbasis voor het nieuwe leger van moedjahedien dat zich nu zou richten tegen Amerika. Amerika was een ander steunpilaar kwijt in het Midden-Oosten.

Volgens een verklaring van Bin Laden voor de Arabische zender Al Jazeera is het idee om de Twin Towers in New York met vliegtuigen aan te vallen ontstaan in 1982, tijdens de Israëlische inval in Libanon. Daar hebben Israëlische vliegtuigen burgerflats gebombardeerd. Bin Laden zag de beelden van de neerstortende flats en zou toen op het idee zijn gekomen om een operatie te beginnen die we nu kennen als de aanval op de World Trade Center in New York.

Osama Bin Laden was niet de enige steunpilaar van de Amerikanen, die zich later tegen hen zou keren.

In 1980 hielpen de Amerikanen een andere extremist om een bloedige oorlog te starten: de Iraakse dictator Saddam Hoessein. De meerderheid van Irak bestaat uit Sjiieten. Saddam Hoessein is een soenniet. De oppositie tegen Saddam Hoessein binnen Irak werd gesteund door de Iraanse geloofsgenoten. Iran heeft bovendien één van de grootste olievoorraden. Met behulp van de Amerikanen viel Saddam Hoessein Iran binnen in de hoop de bron van het Sjiitische verzet voorgoed de kop in te drukken en de controle te krijgen over de Iraanse olie. In 1988 kwam een eind aan deze oorlog. Irak trok zich terug uit Iran. Die oorlog heeft geen enkele Amerikaan, maar wel één miljoen Iraniërs en een half miljoen Irakezen het leven gekost.

Aan het eind van de oorlog was Irak bankroet. Amerika had $ 40-60 miljard verdiend aan deze oorlog. Dit land was de belangrijkste leverancier van wapens aan Irak. Irak had het geld geleend van Saoudi-Arabië en Koeweit.

Net als Osama Bin Laden keerde ook Saddan Hoessein zich later tegen zijn Amerikaanse bondgenoten. In beide gevallen speelde daarbij hun steun aan het Palestijnse verzet een belangrijke rol.

Terwijl in het Midden-Oosten de invloed van fundamentalistische krachten groeide in het islamitische kamp, ontwikkelde in de Verenigde Staten een nieuwe beweging van fundamentalistische christenen zich die in nauwe samenwerking met fundamentalistische Joden in Israël een nieuw concept ontwikkelden voor de wereld.

In 2000 was George Bush aan de macht gekomen als de 43ste president van Amerika. De Republikeinse partij was tot dan toe een rechtse partij gebaseerd op liberale principes van de markteconomie. Religie speelde een ondergeschikte rol in de partij.
De campagne van Bush heeft daarin verandering gebracht. Religie en cultuur werden belangrijk onderdelen voor de mobilisatie. De campagnestrateeg van Bush - Karl Rove – bedacht dat niet economie, maar cultuur de basis moest zijn voor de verkiezingen. Bush wilde een verandering van cultuur, trots op Amerika, trots op de Christelijke beschaving en inspiratie van God om te komen tot politieke daden.

Op 11 september 2001, amper een jaar na zijn verkiezing tot president, wisten de commando’s van Osama Bin Laden Amerika, zijn vroegere bondgenoot, in het hart treffen. De beelden van de inslag van de vliegtuigen in de twee torens van het Word Trade Center, hebben de geschiedenis voorgoed veranderd.

Hoewel vanaf het begin duidelijk was dat Saddan Hoessein niets te maken had met deze aanslag, bedachten Rumsfeld en Cheney een concept dat de basis werd voor de Amerikaanse buitenlandse politiek: regime-change. Amerikanen wilden na de Vietnam-oorlog alleen een nieuwe oorlog beginnen als ze werd aangevallen, dus als een middel van bescherming. Met Bush kon Amerika een oorlog beginnen om een regering in een ander land ten val te brengen die Amerika niet gunstig gezind was. In het Midden-Oosten ging het om Irak en Iran.

De aanval door Osama Bin Laden werd op conto geschreven van Saddam Hoessein en regime change werd uitgevoerd ten koste 600.000 doden en de vernietiging van de infrastructuur van het land.

Hoewel Bush zelf de oorlog niet definieerde als een oorlog tegen de islam, groeide in zijn achterban wel de gedachte dat het gaat om een oorlog tegen de islam.
De oorlog werd een groot fiasco zowel politiek, militair als economisch. Naar schatting zijn de kosten ruim $ 3.000 miljard. De extreem-rechtse krachten in de achterban van Bush kregen een gevoelige klap met de verkiezing van Obama.

De verkiezing van Obama was niet alleen een stem tegen Bush. Het was ook een weerspiegeling van een diepgaande verandering in de Amerikaanse samenleving na de overwinning in de strijd voor de burgerrechten van Afro-Amerikanen.
Een belangrijk deel van de blanke bevolking heeft de erfenis van racisme en apartheid achter zich weten te laten en durfde voor een zwarte man met een moslimnaam als president te stemmen. De Obama-regering is een weerspiegeling van de belangrijke culturele veranderingen in Amerika. Van de 15 ministers zijn er zes (bijna de helft) niet-blank. De Afro-Amerikaan Eric Holder is minister van Justitie, de Chinese Amerikaan Steven Chu is minister van Energie, de Chinese Amerikaan Gary Locke is minister van handel, de Latino Hilda Sols is minister van Arbeid, de Japanse Amerikaan Eric Shinseki is minister van Veteranenzaken en de Italiaanse Janet Napolitano is minister van veiligheid.

Dit is uiting de beschaafde kant van Amerika waar tolerantie en respect de boventoon voeren en mensen niet beoordeeld worden op grond van hun religie of huidskleur maar op grond van hun karakter en hun capaciteiten.

De oppositie tegen Obama probeert opnieuw cultuur en godsdienst als basis voor mobilisatie te gebruiken. De mobilisatie tegen de bouw van een islamitisch ontmoetingscentrum in New York maakt gebruik van de sentimenten van islamofobie en het geloof in de superioriteit van de westerse beschaving.
Islamofobie en westerse superioriteitswaanzin zijn geen lokale Amerikaanse verschijnselen. Er is een internationaal netwerk van organisaties, instellingen en sleutelfiguren die koortsachtig proberen die deze gedachten promoten in West-Europa en Amerika. Geert Wilders is onderdeel van dat netwerk en wordt van daaruit uitgenodigd om in Amerika te spreken bij de herdenking van 9-11. Vandaag is hun focuspunt de bouw van het islamitisch cultureel centrum. Morgen vinden ze iets anders om hun racistische gedachtegoed, die we zo goed kennen uit de periode van het kolonialisme, uit te dragen.

De manier waarop in Suriname wordt omgegaan met tolerantie is onlangs weer gebleken bij de viering van het einde van de ramadan. Misschien is het een idee om een twinning project op te zetten waarbij nu niet Nederland Suriname iets gaan leren, maar Surinamers naar Nederland worden gebracht om hen te leren op een positieve manier om te gaan met respect en tolerantie in een multiculturele samenleving. Misschien biedt dat een beschaafd tegenwicht tegen de extremistische tendensen die met de PVV van Wilders zijn losgemaakt in Nederland.

Sandew Hira

Reacties naar: sandewhira@amcon.nl

Advertenties

Sunday 05 May
Saturday 04 May
Friday 03 May