Er is iets merkwaardigs gaande in onze rechtsstaat. De Rekenkamer van Suriname heeft over drie opeenvolgende jaren – 2021, 2022 en 2023 – ernstige onregelmatigheden vastgesteld in het overheidshandelen. Niet slechts administratieve slordigheden, maar structurele overtredingen die in duidelijke taal worden bestempeld als onwettig. Het uitgeven van gronden buiten de wettelijke procedures is daarvan slechts één van de vele voorbeelden.


Tegelijk is er een ander stuk wetgeving dat niet genegeerd mag worden: de Anti-Corruptiewet. Deze wet is juist ingevoerd om paal en perk te stellen aan misbruik van bevoegdheden, onrechtmatig overheidshandelen en belangenverstrengeling. Ze definieert wat corruptie is, hoe die moet worden vastgesteld, welke gedragingen strafbaar zijn en welke stappen moeten worden gezet voordat het Openbaar Ministerie (OM) tot vervolging kan overgaan. Met andere woorden: de wet biedt een duidelijk juridisch kader voor het toetsen van precies het soort gedragingen dat de Rekenkamer al drie jaar documenteert.


Het Openbaar Ministerie heeft het vervolgingsmonopolie. Alleen het OM mag, kan en moet bepalen of strafrechtelijke stappen worden gezet. Dat prerogatief is bedoeld om politieke beïnvloeding te voorkomen. Maar datzelfde prerogatief brengt een verantwoordelijkheid met zich mee: wanneer officiële instanties - gewapend met wettelijke controlebevoegdheden - onwettig handelen vaststellen, dan kan het OM niet doen alsof het niet bestaat.


Toch lijkt dat precies te gebeuren. Want ondanks de structurele constateringen van de Rekenkamer, en ondanks het bestaan van een Anti-Corruptiewet die handvatten geeft om dergelijk handelen te beoordelen, blijft het opvallend stil. Ondertussen worden in andere dossiers wél onderzoeken opgestart tegen personen of groepen waarover diezelfde officiële controle-instanties géén oordeel hebben uitgesproken. Is dit geen vorm van schending van het gelijkheidsbeginsel?


Wanneer gedocumenteerde onregelmatigheden binnen het overheidshandelen - vaak van institutionele aard - onbesproken en onbeoordeeld blijven door het OM, terwijl in andere zaken met volle kracht wordt opgetreden, dan ontstaat er een beeld van selectieve rechtshandhaving. En precies dat ondermijnt het vertrouwen in de rechtsstaat.


Voor de rechtszekerheid, het gelijkheidsbeginsel en het vertrouwen van de samenleving is het van essentieel belang dat het vervolgingsapparaat niet alleen het recht dient, maar ook zichtbaar laat zien hóé het dat doet. Het OM zou, zonder zijn onafhankelijkheid te verliezen, een meer verlichtende rol kunnen spelen door helder te communiceren over de manier waarop, onder welke omstandigheden en op basis van welke criteria het vervolgingsprerogatief in werking treedt.


Transparantie over beslissingen – zowel om wél als om níét te vervolgen – helpt de samenleving begrijpen dat het recht niet willekeurig wordt toegepast. Zwijgen voedt juist het vermoeden van selectiviteit. De Anti-Corruptiewet bestaat niet voor de sier. De Rekenkamer rapporteert niet voor de archiefkast. En het vervolgingsrecht van het OM is geen vrijblijvend privilege. Het is een plicht - een plicht om, waar het recht geschonden is, consequent, transparant en zonder aanzien des persoons op te treden. Want als vervolgen een keuze wordt, wordt recht een gunst. En in een rechtsstaat mag recht nooit een gunst zijn.


Wilfred Leeuwin