De recente controverse rond de benoeming van de procureur-generaal van Suriname roept fundamentele constitutionele vragen op over de rechtsgeldigheid van deze aanstelling. In het bijzonder staat ter discussie welk staatsorgaan volgens de Grondwet (Gw) bevoegd is tot benoeming en in hoeverre de gevolgde procedure voldoet aan de daaraan verbonden wettelijke en procedurele vereisten. Deze discussie raakt niet alleen de formele rechtsgeldigheid van de benoeming, maar werpt ook bredere vragen op over de werking van staatsmacht en de naleving van constitutionele waarborgen binnen het Surinaamse rechtsstelsel.

De Surinaamse Gw bepaalt in artikel 141, lid 2, dwingendrechtelijk dat de benoeming van de procureur-generaal geschiedt door de Regering, na advies van het Hof van Justitie. Deze bepaling is ondubbelzinnig in de toedeling van de bevoegdheid: niet de president individueel, maar de Regering als collectief staatsorgaan is exclusief benoemingsbevoegd. Artikel 116, lid 1, van de Gw verduidelijkt dat de Regering bestaat uit de president, de vicepresident en de Raad van Ministers. De benoeming van de procureur-generaal is derhalve niet gegrond op individuele presidentiële instructiebevoegdheid, maar een besluit dat tot stand komt door een collectief en democratisch besluitvormingsproces.

Wanneer het Hof van Justitie positief adviseert over de voordracht, dan volgt uit artikel 141, lid 2, van de Gw dat de Regering dit advies moet volgen. Een weigering tot benoeming na een positief advies, of een benoeming na een negatief advies, zou de werking van de rechtsstaat onder druk zetten.

Op grond van artikel 141, lid 2, van de Gw staat vast dat de benoeming van de procureur-generaal alleen kan plaatsvinden door een regeringsbesluit. Zo’n besluit valt, gelet op de bewoordingen, niet onder het bereik van het Besluit Vormgeving Wettelijke Regelingen, Staats- en Bestuursbesluiten (S.B. 1996 nr. 54).

Deze kennelijke omissie is hersteld bij Staatsbesluit van 13 juli 2023 (S.B. 2023 nr. 106), waarbij Staatsbesluit 1996 nr. 54 is aangevuld met een nieuw artikel 6. Deze bepaling definieert het begrip regeringsbesluit als een besluit van de Regeringsvergadering, “bijeengeroepen krachtens artikel 110 sub d van de Gw, ter uitvoering van een aan de Regering gegeven bevoegdheid in de Gw dan wel bij wet”. De president heeft het staatsbesluit aangepast op grond van zijn bevoegdheden als bedoeld in de artikelen 110, 116, 117 jo. 99 van de Gw.

Het Staatsbesluit van 2023 schept geen nieuwe staatsrechtelijke figuur of bevoegdheid, maar codificeert bestaande constitutionele praktijk. De tekst van de bijbehorende nota van toelichting maakt duidelijk dat de wijziging uitsluitend strekt tot verduidelijking van besluitvormingstechniek en terminologie, en niet tot creatie of verschuiving van bevoegdheden. Dat betekent dat de wijziging geen invloed heeft op de grondwettelijke bevoegdheidsverdeling.

De benoeming van de procureur-generaal tijdens de Regeringsvergadering op 2 augustus 2023 heeft plaatsgevonden conform artikel 141, lid 2, van de Gw. De notulen van de vergadering geven aan dat het quorum was bereikt en dat het besluit collectief is genomen. Daarmee is voldaan aan de formele vereisten: de bevoegde instantie heeft beraadslaagd, beslist en door de president bekrachtigd. De ondertekening door de president geeft uitvoering aan het besluit van de Regering en meer niet.

De rechtsgeldigheid van het benoemingsbesluit volgt uit de dubbele constitutionele conformiteit: zowel de formele bevoegdheid als de procedurele vereisten zijn in overeenstemming met de Gw. Er is geen sprake van strijd met een hogere rechtsnorm. De stelling dat uitsluitend de president de procureur-generaal via een resolutie zou kunnen benoemen, miskent de expliciete systematiek van artikel 116, lid 1, en artikel 141, lid 2, van de Gw. Eveneens is de veronderstelling dat de benoeming van de procureur-generaal op grond van artikel 8 van S.B. nr. 54 via een resolutie kan plaatsvinden, onverenigbaar met het constitutionele stelsel. De Gw bepaalt immers dat de Regering als collegiaal orgaan optreedt bij besluiten omtrent benoeming en ontslag binnen de rechterlijke organisatie (artikelen 141 en 142 Gw).

De discussie die is ontstaan, lijkt vooral te berusten op misvattingen omtrent de werking van Staatsbesluit 2023 nr. 106 en het onderscheid tussen besluitvorming en ondertekening. Waar de besluitvorming een collectieve bevoegdheid betreft, is ondertekening een uitvoerende handeling die de rechtsgevolgen formaliseert. Het staatsbesluit regelt de vorm; de Gw bepaalt de bevoegdheid, en de resolutie d.d. 5 juni 2023 nr. 386/RP, houdende vaststelling van het Reglement van orde voor de Regeringsvergadering, doet hier niets aan af.

Conclusie: De benoeming van de procureur-generaal is rechtsgeldig tot stand gekomen. De procedure voldoet aan de grondwettelijke vereisten, het besluit is genomen door de bevoegde instantie, en er is geen sprake van strijdigheid met hogere of andere rechtsnormen, noch van misbruik van bevoegdheid. De ontstane discussie is eerder het gevolg van normatieve verwarring dan van een juridisch defect.

K. (Chinta) Ramdhan