Vol interesse heb ik de aangeboden artikelen van een medicus (dhr. Pengel) en iemand met een rechtenachtergrond gelezen over de numerus fixus van de medische faculteit. Jaren geleden was het de grootste wens van mijn dochter om die studie te volgen. Zij werd echter uitgeloot en mocht aan dezelfde faculteit een andere studie doen. Als ouder was ik bij de loting aanwezig. De tien besten qua cijfers kregen als eersten, zonder loting, een plek.

In dat jaar waren er vier studenten met een totaal van 30 punten voor de vier verplichte vakken (wiskunde, natuurkunde, biologie en scheikunde) – zij hadden de combinatie 8,8,7 en 7. Omdat er maar tien geselecteerd mochten worden, moesten twaalf studenten met deze cijfers tweemaal loten. De twee die niet geloot werden, mochten met de overige aangemelde studenten nog één keer meedoen. Jaarlijks stroomt van deze geselecteerden ongeveer 20% door naar de volgende fase. De overigen moeten B1 in het daaropvolgende jaar afronden. Lukt dat niet, dan worden ze uitgeschreven. Studenten die wel door B1 komen maar de rest van de studie niet binnen de gestelde tijd en herkansingen afronden, moeten eveneens afvloeien. Dit garandeert de kwaliteit van goed opgeleide artsen.

Het is mijns inziens daarom niet juist om te focussen op diversiteit en representatie van bevolkingsgroepen. Vermoedelijk is er al van elke bevolkingsgroep een arts; ik ken er namen van, maar zonder hun toestemming kan ik die niet publiceren. Wil men dit precies weten, dan zou men een onderzoek onder artsen moeten doen, en eerst nagaan wat de relevantie daarvan is.

Ruimte scheppen voor diversiteit en representatie creëert precedenten, omdat men koste wat kost meer groepen wil laten vertegenwoordigen. Het risico bestaat dat er wel een diverse instroom ontstaat, maar dat studenten onvoldoende voorbereid blijken om de zware opleiding af te ronden (zoals Pengel stelt). Dit mag niet lichtzinnig worden opgevat, want het gevaar is dat er vervolgens regels komen om deze studenten er alsnog door te laten, enkel omdat er meer bevolkingsgroepen arts zouden moeten worden. Daarmee ontmoedigen we juist andere studenten die hard hun best doen.

Onderwijs dient drie doelen, zoals Gert Biesta (2015) benoemt: kwalificatie, socialisatie en persoonlijke ontwikkeling.

Als onderwijsdeskundige die ooit op het VWO een rendementsanalyse heeft uitgevoerd, stel ik dat we oplossingen op aansluitende niveaus moeten zoeken. Uit mijn studie, die resultaten van vijf jaar onderzocht, bleek dat van circa 1000 vwo-studenten die zich in een jaar inschreven, na drie jaar ongeveer 20% een diploma behaalde. Bij een analyse op een lager niveau bleek dat van de circa 50% geslaagden van het MULO gemiddeld slechts 10–15% het VWO afrondt.

Men moet data analyseren om onderwijsinnovaties te ontwikkelen. De vraag is of de afdelingen daartoe goed uitgerust zijn: kunnen zij data verzamelen, analyseren en presenteren aan degenen die beleid uitstippelen? Het ministerie beschikt over genoeg academici (minstens 30) om dit werk te doen. Daarom moet men geen politieke figuren op sleutelposities zetten om hen te accommoderen. Inhoudelijk kunnen zij immers vaak weinig betekenen.

P. Dwarka-sing MSc.